Dagelijkse Lezingen
maandag 6 oktober 2025
Eerste Lezing
Jona 1:1-16
Petrus Canisius Vertaling
1Het woord van Jahweh werd tot Jonas gericht, den zoon van Amittai:
2Sta op, ga naar Ninive, de grote stad, en kondig haar aan, dat haar boosheid tot Mij is doorgedrongen.
3Jonas stond op, maar wilde naar Tarsjisj vluchten, ver buiten het bereik van Jahweh. Hij daalde naar Joppe af, vond er een schip, dat op Tarsjisj voer, betaalde de overtocht, en ging aan boord, om met de anderen naar Tarsjisj te varen, ver buiten het bereik van Jahweh.
4Maar Jahweh slingerde een orkaan over het water, en er brak een zware storm los op zee, die het schip dreigde te kraken.
5In hun angst riepen de schepelingen allen hun eigen goden aan, en wierpen de lading in zee, om het schip te ontlasten. Maar Jonas was in het scheepsruim gegaan, had zich daar ter ruste gelegd, en was in diepe slaap gevallen.
6De kapitein ging naar hem toe, en zei hem: Hoe kunt ge nog slapen! Sta op, roep uw God aan; misschien ontfermt zich God over ons, en vergaan we niet.
7Later zeiden ze tot elkander: Laat ons loten, om uit te maken, door wiens schuld dit onheil ons treft. Ze wierpen dus het lot; en het lot viel op Jonas.
8Nu zeiden ze hem: Zeg ons, waarom dit onheil ons treft; wat is uw beroep, waar komt ge vandaan, wat is uw vaderland, van welk volk stamt ge af.
9Hij gaf hun ten antwoord: Ik ben een Hebreër; ik vereer Jahweh, den God des hemels, die zee en land heeft gemaakt.
10Nu werd de bemanning nog meer bevreesd, en ze zeiden tot hem: Hoe hebt ge zo iets durven doen? Want nu wisten ze, dat hij op de vlucht was voor Jahweh; hij had het
11Ze zeiden hem: Wat moeten we met u doen, om de zee te kalmeren; want de zee raast hoe langer hoe harder!
12Hij antwoordde: Neem mij op, en werp mij in zee; dan zal de zee bedaren. Want nu zie ik duidelijk in, dat door mijn schuld deze geweldige storm u teistert.
13Nog beproefde de bemanning, naar het land te roeien, maar het lukte haar niet; want steeds onstuimiger beukte de zee.
14Toen riepen ze Jahweh aan, en zeiden: Ach Jahweh! Laat ons toch niet vergaan om het leven van dezen man; wreek op ons geen onschuldig bloed. Want Gij, Jahweh, hebt zelf gedaan, wat U behaagt!
15Toen namen ze Jonas op, en wierpen hem in zee; en aanstonds kwam de zee tot bedaren.
16De bemanning werd van grote vrees voor Jahweh vervuld; men bracht Jahweh een offer, en deed Hem geloften.
Psalm
Jona 2:3-8
Petrus Canisius Vertaling
3Gij hebt mij in de diepte geworpen, In het midden der zee; De vloed hield mij gevangen, Uw kolken en baren sloegen over mij heen.
4Ik sprak bij mijzelf: Ik ben verstoten uit uw oog; Hoe zal ik ooit nog aanschouwen Uw heilige tempel?
5Het water steeg me tot de lippen, De afgrond hield me gevangen; Het zeewier omkranste mijn hoofd Met een blijvende tooi.
8Afgodendienaars weigeren hun hulde;
Evangelie
Lukas 10:25-37
Petrus Canisius Vertaling
25En zie, een wetgeleerde stond op, om Hem op de proef te stellen, en sprak: Meester, wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen?
26Hij zei hem: Wat staat er in de Wet geschreven; wat leest ge daar?
27Hij antwoordde: Gij zult den Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht, en met heel uw verstand: en uw naaste als uzelf.
28Hij zei hem: Ge hebt goed geantwoord; doe dit en ge zult leven.
29Maar daar hij de schijn wilde redden, sprak hij tot Jesus: En wie is mijn naaste?
30Jesus hernam, en sprak: Eens reisde een man van Jerusalem naar Jericho, en viel in handen van rovers; ze schudden hem uit, verwondden hem vreselijk, en lieten hem half dood achter.
31Toevallig kwam een priester die weg langs; hij zag hem, en ging voorbij.
32Ook een leviet kwam er langs; hij zag hem, en ging voorbij.
33Maar ook een Samaritaan, die op reis was, kwam voorbij; hij zag hem, en kreeg medelijden.
34Hij ging er naar toe, verbond zijn wonden, en goot er olie en wijn op; daarna hief hij hem op zijn eigen lastdier, bracht hem naar een herberg, en zorgde voor hem.
35De volgende dag nam hij twee tienlingen, gaf ze den waard, en zeide: Blijf voor hem zorgen; en wat ge er meer aan besteedt, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.
36Wat dunkt u; wie van de drie is de naaste geweest van hem, die in de handen der rovers viel?
37Hij sprak: Hij, die hem barmhartigheid bewees. En Jesus zeide hem: Ga, en doe gij evenzo.