Dagelijkse Lezingen
woensdag 10 september 2025
Eerste Lezing
Kolossenzen 3:1-11
Petrus Canisius Vertaling
1Zo gij dan met Christus verrezen zijt, zoekt dan ook naar wat hierboven is: waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand.
2Weest bedacht op wat daarboven is, en niet op het aardse.
3Want gij zijt dood, en uw leven is met Christus verborgen in God.
4Maar wanneer Christus, ons leven, wordt geopenbaard, dan zult ook gij geopenbaard worden in glorie, tezamen met Hem.
5Doodt dan wat aards is in uw leden: ontucht, onreinheid, drift, boze begeerte en hebzucht, welke ten slotte afgoderij is;
6door dit alles komt Gods toorn.
7Zeker, dit alles hebt gij vroeger gedaan, toen gij daarin hebt geleefd.
8Maar thans moet ook gij dit alles afleggen: toorn, gramschap, boosheid, laster, oneerbare taal uit uw mond;
9bedriegt elkander niet. Want gij hebt den ouden mens afgelegd met zijn practijken,
10en aangetrokken den nieuwen mens, die tot beter inzicht vernieuwd is naar het beeld van zijn Schepper.
11Zó is er geen Griek meer of Jood, geen besnedene of onbesnedene, geen barbaar en geen Scyt, geen slaaf en geen vrije; maar Christus is alles in allen.
Psalm
Psalmen 145:2-13
Petrus Canisius Vertaling
2Ik wil U zegenen iedere dag, Uw Naam verheerlijken voor altijd en eeuwig.
3Groot is Jahweh, en hooggeprezen, Zijn majesteit is niet te doorgronden!
10Al uw werken zullen U loven, o Jahweh, En uw vromen zullen U prijzen;
11Ze zullen de glorie van uw Koningschap roemen, En uw almacht verkonden:
12Om de kinderen der mensen uw kracht te doen kennen, En de heerlijke glans van uw Rijk.
13Uw Koningschap is een koningschap voor alle eeuwen, Uw heerschappij blijft van geslacht tot geslacht! Trouw is Jahweh in al zijn beloften, En in al zijn werken vol goedheid.
Evangelie
Lukas 6:20-26
Petrus Canisius Vertaling
20Nu sloeg Hij zijn ogen op naar zijn leerlingen, en sprak: Zalig gij armen; want aan u behoort het koninkrijk Gods.
21Zalig gij, die thans honger lijdt; want gij zult worden verzadigd. Zalig gij, die nu weent; want gij zult lachen.
22Zalig zijt gij, wanneer de mensen u haten, u om den Mensenzoon uitbannen en honen, en smaad werpen op uw naam.
23Verheugt u op die dag en jubelt; zie, uw loon is groot in de hemel. Want zó hebben hun vaders de profeten behandeld.
24Maar wee u, rijken; want gij hebt uw troost al ontvangen.
25Wee u, die thans zijt verzadigd; want gij zult honger lijden. Wee u, die nu lacht; want gij zult treuren en wenen.
26Wee u, wanneer alle mensen u prijzen; want zó hebben hun vaders met de valse profeten gedaan.