Dagelijkse Lezingen
dinsdag 26 augustus 2025
Eerste Lezing
1 Tessalonicenzen 2:1-8
Petrus Canisius Vertaling
1Broeders, zelf weet gij toch wel, dat ons optreden onder u niet zonder vrucht is geweest.
2Want ofschoon we in Filippi, zoals u bekend is, veel lijden en smaad hadden verduurd, hebben we toch door onzen God de moed gehad, onder heftige tegenstand Gods Evangelie aan u te verkondigen.
3Ons troostwoord had dan ook niets te doen met dwaling, onzuivere bedoeling of bedrog;
4maar we verkondigen het Evangelie, zoals God ons daartoe waardig keurde, en zoals Hij het ons heeft toevertrouwd: niet om te behagen aan mensen maar aan God, die onze harten beproeft.
5Nooit traden we met vleitaal op, gij weet het; noch met hebzuchtige bedoelingen, God is mijn getuige.
6We zochten niet de eer van mensen, van u noch van anderen.
7Als apostelen van Christus hadden we ons kunnen doen gelden, maar onder u zijn we minzaam geweest. Zoals een voedster haar kinderen koestert,
8zó hebben wij naar u gesmacht, en was het ons een groot genot, u niet alleen Gods Evangelie, maar ook ons eigen leven te schenken, omdat gij ons zo dierbaar waart.
Psalm
Psalmen 139:1-6
Petrus Canisius Vertaling
1Voor muziekbegeleiding. Een psalm van David. Jahweh, Gij doorschouwt mij volmaakt, Gij zijt het, die mij doorgrondt;
2Gij kent mijn zitten en staan, En verstaat mijn gedachten van verre.
3Gij meet mijn lopen en liggen, Zijt met al mijn wegen vertrouwd;
4Ja, er komt geen woord op mijn tong, Of Gij kent het nauwkeurig, o Jahweh!
5Gij omsluit mij van achter en voren, En houdt mij geheel in uw hand.
6Te wonderlijk is mij uw weten, Te hoog: ik kan het niet vatten.
Evangelie
Mattheüs 23:23-26
Petrus Canisius Vertaling
23Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die tienden betaalt van muntkruid, anijs en komijn; maar die nalatig zijt in het voornaamste deel van de wet: rechtvaardigheid, barmhartigheid en goede trouw. Dit moet men doen, en het andere niet laten.
24Blinde leidslieden, die de mug uitzeeft, maar de kameel doorslokt.
25Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die de beker en de schotel van buiten reinigt, terwijl ze van binnen vol schraapzucht en onmatigheid zijn.
26Blinde farizeën; reinigt eerst de beker en de schotel van binnen, opdat ook de buitenkant rein moge worden.