Dagelijkse Lezingen
maandag 25 augustus 2025
Eerste Lezing
1 Tessalonicenzen 1:1-10
Petrus Canisius Vertaling
1Paulus, Silvanus en Timóteus, aan de kerk der Tessalonicenzen, in God den Vader en in den Heer Jesus Christus: Genade en vrede zij u.
2Steeds danken we God voor u allen, zo dikwijls we u herdenken in onze gebeden.
3Zonder ophouden toch zijn we voor God, onzen Vader, uw werkdadig geloof indachtig, uw zwoegende liefde, uw geduldige hoop op onzen Heer Jesus Christus.
4Van God geliefde broeders, van uw uitverkiezing zijn we overtuigd.
5Want ons Evangelie is niet tot u gekomen door woord alleen, maar ook met kracht, met den heiligen Geest, en met grote beslistheid; gij weet toch nog wel, hoe we om uwentwil onder u zijn opgetreden.
8Want door u kreeg het woord des Heren een goede naam niet slechts in Macedonië en Achaja, maar in iedere plaats kwam uw geloof in God aan de dag. Ik had dus niet nodig, daarover te spreken;
9want uit eigen beweging vertelde men van ons: hoe wij onder u zijn opgetreden; en hoe gij u van de afgoden tot God hebt bekeerd, om den levenden en waarachtigen God te dienen,
10en om uit de hemel zijn Zoon te verwachten, dien Hij van de doden heeft opgewekt: Jesus, die ons verlost van de komende Toorn.
Psalm
Psalmen 149:1-9
Petrus Canisius Vertaling
1Halleluja! Zingt een nieuw lied ter ere van Jahweh, Zijn lof in de gemeenschap der vromen.
2Laat Israël zich in zijn Schepper verheugen, Sions kinderen zich in hun Koning verblijden;
3Zijn Naam met reidansen vieren, Hem verheerlijken met pauken en citer!
4Want Jahweh heeft zijn volk begenadigd, De verdrukten met zege gekroond;
5Laat de vromen nu hun krijgsroem bezingen, En jubelen over hun wapens:
6Met Gods lof in hun keel, En een tweesnijdend zwaard in hun hand!
9Aan hen het vonnis voltrekken, zoals het geveld is: Dìt is de glorie van al zijn vromen! Halleluja!
Evangelie
Mattheüs 23:13-22
Petrus Canisius Vertaling
13Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die het rijk der hemelen sluit voor de mensen. Want gij gaat er zelf niet in; en hen die er in willen, laat gij niet binnengaan.
14Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die het goed der weduwen verslindt onder het vertoon van lange gebeden. Daarom zult gij zo streng worden geoordeeld.
15Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die land en zee doorkruist, om één enkelen bekeerling te maken; maar als hij het geworden is, maakt gij hem tot een kind der hel, tweemaal erger dan gijzelf.
16Wee u, blinde leiders, die zegt: Heeft iemand gezworen bij de tempel, dan is het niets; maar die zweert bij het goud van de tempel, is gebonden.
17Dwazen en verblinden! Wat toch is meer, het goud of de tempel, waardoor het goud wordt geheiligd?
18En: zweert men bij het altaar, dan is het niets; maar zweert men bij de offergave, die er op ligt, dan is men gebonden.
19Verblinden! Wat toch is meer: de offergave of het altaar, waardoor de offergave wordt geheiligd?
20Wie dus zweert bij het altaar, zweert bij dit en bij al wat er op ligt.
21En wie zweert bij de tempel, zweert bij deze en bij Hem, die er in woont.
22En wie zweert bij de hemel, zweert bij Gods troon, en bij Hem, die erop is gezeten.