Dagelijkse Lezingen
zaterdag 23 augustus 2025
Eerste Lezing
Ruth 2:1-11
Petrus Canisius Vertaling
1Nu had Noömi een bloedverwant van de kant van haar man, een vermogend man uit Eliméleks geslacht, Bóoz genaamd.
2Eens zei Rut, de moabietische, tot Noömi: Ik zal naar het veld gaan, om aren te lezen achter hem, in wiens ogen ik genade vinden zal. Zij antwoordde: Ga, mijn dochter.
3Ze ging dus, en begon in het veld achter de maaiers aren te lezen. Nu wilde het toeval, dat het een akker was van Bóoz uit het geslacht van Elimélek.
4En zie, daar kwam Bóoz uit Betlehem aan. Hij groette de maaiers: Jahweh zij met u! Zij groetten hem terug: Jahweh zegene u!
8Nu richtte Bóoz zich tot Rut: Luister eens, mijn kind; ge moet niet op een andere akker gaan rapen en hier niet vandaan gaan, maar bij mijn knechten blijven.
9Ge houdt u aan de akker, die ze maaien, en blijft hen volgen. Ik heb mijn jongens reeds bevolen, u niet lastig te vallen. En als ge dorst hebt, gaat ge naar de kruiken, en drinkt ge van wat de jongens scheppen.
10Toen boog ze zich plat voor hem ter aarde, en zei: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat ge u iets aan mij gelegen laat liggen, ofschoon ik maar een vreemde ben?
11Bóoz hernam: Men heeft me verteld, wat ge na de dood van uw man voor uw schoonmoeder gedaan hebt; hoe ge uw vader en uw moeder verliet en het land, waar ge geboren zijt, om naar een volk te gaan, dat u vóór die tijd onbekend was.
Psalm
Psalmen 128:1-5
Petrus Canisius Vertaling
1Een bedevaartslied. Gelukkig hij, die Jahweh vreest, En zijn wegen bewandelt.
2Want van uw arbeid zult gij eten, Voorspoedig en gelukkig zijn!
3Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wingerd Binnen uw huis; Uw zonen als ranken van de olijf Rondom uw dis.
4Zie, zó wordt de man gezegend, Die Jahweh vreest;
5Zó zal Jahweh uit Sion U zegen bereiden! Dan moogt gij Jerusalems heil aanschouwen Al de dagen uws levens;
Evangelie
Mattheüs 23:1-12
Petrus Canisius Vertaling
1Nu sprak Jesus tot het volk en tot zijn leerlingen:
2Op de zetel van Moses zitten de schriftgeleerden en farizeën.
3Onderhoudt en doet dus alles, wat ze u zeggen; maar handelt niet naar hun werken. Want ze zeggen het wel, maar ze doen het niet.
4Ze binden zware en ondragelijke lasten bijeen, en leggen die op de schouders der mensen; maar zelf willen ze die met hun vinger niet aanraken.
5Al hun werken verrichten ze om door de mensen opgemerkt te worden; ze maken hun gebedsriemen breed, en hun mantelkwasten groot.
6Ze zijn op de eerste plaatsen bij feestmalen belust, op de eerste zetels in de synagogen,
7en op de begroetingen op de markt, en willen door de mensen rabbi worden genoemd.
8Neen, laat u geen rabbi noemen; want één is uw Meester, en allen zijt ge broeders.
9Noemt ook niemand op aarde uw vader; want één is uw Vader, die in de hemelen is.
10Laat u ook niet leraars noemen; want één is uw Leraar, de Christus.
11De grootste onder u moet uw dienaar zijn.
12Maar wie zich verheft, zal worden vernederd; wie zich vernedert, zal worden verheven.