Dagelijkse Lezingen
donderdag 14 augustus 2025
Eerste Lezing
Jozua 3:7-17
Petrus Canisius Vertaling
7Toen sprak Jahweh tot Josuë: Vandaag zal Ik beginnen, u groot te maken in het oog van heel Israël, opdat ze weten, dat Ik met u zal zijn, zoals Ik met Moses geweest ben.
8Beveel aan de priesters, die de ark des Verbonds dragen: Als gij de oever van de Jordaan hebt bereikt, moet ge in de Jordaan gaan staan.
9Nu sprak Josuë tot de kinderen van Israël: Komt naderbij en hoort, wat Jahweh, uw God, u zegt!
10En Josuë vervolgde: Hieraan zult ge erkennen, dat er een levende God in uw midden is, die de Kanaänieten, Chittieten, Chiwwieten, Perizzieten, Girgasjieten, Amorieten en Jeboesieten voor u uit zal jagen!
11Zie, de ark des Verbonds van den Heer der gehele aarde trekt voor u uit de Jordaan in.
13Zodra de voetzolen der priesters, die de ark van Jahweh, den Heer der gehele aarde, dragen, het water van de Jordaan zullen aanraken, zal het water van de Jordaan, het water namelijk dat van boven komt, worden afgesneden en als een dam blijven staan.
14Toen dus het volk uit zijn tenten opbrak, om de Jordaan over te trekken, droegen de priesters de ark des Verbonds voor het volk uit.
15En ofschoon de Jordaan gedurende heel de zomertijd buiten zijn oevers staat, hadden de dragers van de ark nauwelijks de Jordaan bereikt, en waren de voeten der priesters, die de ark droegen, in de rand van het water gedompeld,
16of het water, dat van boven kwam, bleef staan, en rees heel in de verte omhoog als een dam, bij de stad Adam, die bij Saretan ligt; terwijl het water, dat naar de Araba-zee, de Zoutzee, vloeit, geheel verdween. Zo stak het volk tegenover Jericho over.
17En terwijl heel Israël over het droge trok, bleven de priesters, die de ark van Jahweh’s
Psalm
Psalmen 114:1-6
Petrus Canisius Vertaling
1Halleluja! Toen Israël uit Egypte trok, Jakobs huis uit een volk van barbaren,
2Werd Juda zijn heiligdom, En Israël zijn rijk.
3De zee zag het, en sloeg op de vlucht, De Jordaan deinsde terug;
4Als rammen sprongen de bergen weg, Als lammeren de heuvels.
5Zee, wat was er, dat gij gingt vluchten, Jordaan, dat gij achteruit zijt geweken;
6Bergen, dat gij wegsprongt als rammen, Gij heuvels als lammeren?
Evangelie
Mattheüs 18:19-35
Petrus Canisius Vertaling
19Nog zeg Ik u: Zo twee van u op aarde overeenstemmen, om wat ook te vragen, dan zullen ze het verkrijgen van mijn Vader, die in de hemel is.
21Nu kwam Petrus naar Hem toe, en sprak: Heer, hoe dikwijls moet ik mijn broeder vergeven, die tegen mij misdoet? Tot zeven keer toe?
22Jesus zei hem: Niet tot zeven keer toe, zeg Ik u; maar tot zeventig maal zeven keer.
23Daarom is het rijk der hemelen gelijk aan een koning, die afrekening wilde houden met zijn dienaars.
24Toen hij met de afrekening was begonnen, bracht men er een binnen, die hem tienduizend talenten schuldig was.
25Daar hij niets had om te betalen, beval zijn meester, hemzelf te verkopen met zijn vrouw en zijn kinderen en alles, wat hij bezat, en zó de schuld te vereffenen.
26Maar de knecht viel hem smekend te voet, en zeide: Heb geduld met mij, en ik zal u alles betalen.
27De heer had medelijden met dien knecht, liet hem gaan, en schold hem de schuld kwijt.
28Maar toen die knecht was heengegaan, ontmoette hij een zijner medeknechten, die hem honderd tienlingen schuldig was; hij greep hem tot worgens toe bij de keel, en zeide: Betaal me wat ge schuldig zijt.
29Zijn medeknecht viel hem smekend te voet, en sprak: Heb geduld met mij, en ik zal u betalen.
30De ander wilde dit niet, maar ging heen, en liet hem in de kerker werpen, totdat hij de schuld zou hebben betaald.
31Toen nu zijn medeknechten zagen wat er gebeurd was, werden ze diep bedroefd, en gingen hun meester alles vertellen.
32Nu liet zijn heer hem roepen, en zei tot hem: Boze knecht, die hele schuld schold ik u kwijt, omdat ge het mij hebt gevraagd;
33moest ook gij u dan niet ontfermen over uw medeknecht, zoals ikzelf mij over u heb ontfermd.
34En in zijn toorn leverde de heer hem aan de beulen over, totdat hij de hele schuld zou hebben voldaan.
35Zo zal ook mijn hemelse Vader met u handelen, als gij niet allen uw broeder van harte vergeeft.