Deuteronomium 32:3-12

Petrus Canisius Vertaling (CANISIUS)

3

Want Jahweh’s naam wil ik verkonden; Geeft eer aan onzen God!

4

De Rots is Hij, volmaakt in zijn werken, Want al zijn wegen zijn gerecht; Een God van trouw en zonder bedrog, Rechtvaardig en gerecht is Hij.

5

Maar zijn ontaarde zonen stonden tegen Hem op, Dat vals en bedorven geslacht!

6

Durft gij Jahweh zó vergelden, Gij dwaas en onverstandig volk? Is Hij niet uw vader,

7

Herinner u de dagen van weleer, Gedenk de jaren van vroegere geslachten; Vraag het uw vader, hij zal het u melden, Uw grijsaards, zij zullen het u zeggen:

8

Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfdeel gaf, En de kinderen der mensen scheidde, Toen stelde Hij de grenzen der volken vast, Naar het aantal der zonen Gods;

9

Maar het deel van Jahweh was zijn volk, Jakob was zijn erfdeel,

10

Hij vond hem in een woestenij In de eenzaamheid, bij het huilen der steppe. Hij heeft hem met zorgen omringd, en vertroeteld, Als de appel van zijn oog hem bewaard;

11

Als een adelaar, die zijn nest wil lokken, En boven zijn jongen blijft zweven, Zijn vleugels spreidt, en ze opneemt, Ze draagt op zijn wieken.

12

Alleen Jahweh heeft hem geleid, Geen vreemde god stond hem bij!