Wijsheid 9
Alle 2 beschikbare vertalingen
God der vaderen, barmhartige Heer, Die door uw woord het heelal hebt geschapen,
`God van de vaderen, Heer van de ontferming, Gij die alles gemaakt hebt door uw woord
En door uw wijsheid den mens hebt gevormd, Opdat hij zou heersen over uw schepping,
en die in uw wijsheid de mens hebt toegerust om te heersen over de schepselen, die door U het aanzijn hebben gekregen,
Heilig en rechtvaardig de wereld besturen, En rechtzinnig van hart zou regeren:
om de wereld te besturen in heiligheid en gerechtigheid en om in oprechtheid van hart zijn oordeel te vellen,
Verleen mij de wijsheid, die op uw troon is gezeten, En sluit mij niet buiten de kring uwer kinderen.
geef mij de wijsheid, die naast U troont en sluit mij niet buiten de kring van uw kinderen,
Ik ben toch uw dienstknecht, de zoon van uw dienstmaagd, Een mens vol zwakheid en kortstondig van leven, Die weinig begrip heeft van recht en van wetten.
want ik ben uw dienaar, de zoon van uw dienstmaagd, een zwakke mens, van geringe levensduur; die te kort schiet in het verstaan van recht en wetten.
Ja, al is iemand ook de volmaaktste der mensen, Zonder uw wijsheid geldt hij voor niets;
Ja, ook al is er onder de zonen der mensen iemand die volmaakt is, wanneer de wijsheid ontbreekt die van U komt, dan wordt hij voor niets geteld.
Toch hebt Gijzelf mij verkoren tot koning van uw volk, Tot vorst van uw zonen en dochters.
Gij hebt mij uitverkoren tot koning van uw volk en tot rechter over uw zonen en dochters
Gij liet mij een tempel bouwen op uw heilige berg, En een altaar in de stad, waar Gij woont, Als een beeld van de heilige tent, Die Gij van de aanvang af hebt bereid.
Gij hebt mij bevolen een tempel te bouwen op uw heilige berg en in de stad van uw verblijf een offeraltaar: een afbeelding van de heilige tent, die gij al van het begin af bereid hebt.
Bij U toch is de wijsheid, die uw werken kent, Die tegenwoordig was, toen Gij de wereld schiept; Die weet, wat behaaglijk is in uw ogen En wat recht is naar uw geboden.
Bij U is de wijsheid die uw werken kent, die aanwezig was, toen Gij de wereld hebt geschapen, en die ook weet, wat in uw ogen welgevallig is en wat recht is volgens uw geboden.
Zend haar neer uit de heilige hemel, En doe haar uitgaan van de troon uwer glorie, Opdat zij mij ter zijde sta bij mijn werken, En ik moge weten, wat U behaagt.
Zend haar uit de heilige hemelen en laat haar neerdalen van de troon van uw heerlijkheid om bij mij te zijn en met mij te werken, zodat ik weet wat U welgevallig is.
Zij toch weet alles en begrijpt alles; Zij zal mij beleidvol bij mijn daden besturen, En mij beschermen door haar glorie.
Want zij weet en begrijpt alles en zij zal mij verstandig leiden bij mijn werk en mij behoeden met haar glorie.
Dan zullen mijn werken welbehaaglijk zijn, Zal ik uw volk rechtvaardig besturen, En de troon van mijn vader waardig zijn.
Dan zullen mijn werken aangenaam zijn en zal ik uw volk rechtvaardig besturen en mij de troon van mijn vader waardig tonen.
Want wie van de mensen zou Gods wil kunnen kennen; Wie achterhalen, wat de Heer verlangt?
Welke mens immers kent Gods raadsbesluit of wie bevroedt wat de Heer wil?
De gedachten der stervelingen zijn immers weifelend, En onzeker onze berekeningen.
Want armzalig is het denken van de stervelingen en wankel zijn onze overwegingen.
Want het sterfelijk lichaam is een last voor de ziel, De aardse tent belemmert de geest bij het denken;
Het vergankelijk lichaam bezwaart de ziel en de aarden tent is een last voor de veeldenkende geest.
Nauwelijks bevroeden wij de dingen der aarde, Zelfs wat voor de hand ligt, verstaan wij met moeite. Wie zal dan de dingen des hemels doorgronden,
Wij vermoeden amper de dingen op aarde; zelfs wat voor de hand ligt ontdekken wij maar met moeite: wie speurt er dan na wat er in de hemelen is?
Wie uw wil kunnen kennen, Als Gij geen wijsheid zoudt schenken, Niet van boven uw heilige geest zoudt zenden?
Wie zou uw raadsbesluit gekend hebben, als gij de wijsheid niet hadt gegeven en niet uw heilige geest uit den hoge hadt gezonden?
Zo alleen vinden de bewoners der aarde rechte paden, Leren de mensen wat U welgevallig is, En worden zij gered door de wijsheid.
Zo zijn de paden recht gemaakt van hen die de aarde bewonen; zo hebben de mensen geleerd wat U welgevallig is en zijn zij gered door de wijsheid.'