Wijsheid 8

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Haar kracht strekt zich uit van het ene eind tot het andere, Zij is het, die alles ten beste beschikt.

WILLIBRORD

Machtig reikt zij van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles.

2
CANISIUS

Ik had haar lief en zocht haar sinds mijn jeugd, Zocht haar te winnen als bruid; Want ik werd verliefd op haar schoonheid.

WILLIBRORD

Haar heb ik lief gekregen en ik heb haar van mijn jeugd af gezocht; ik zocht haar als mijn bruid met mij mee te voeren en ik werd een vereerder van haar schoonheid.

3
CANISIUS

Zij roemt haar edele afkomst; Want zij leeft in gemeenschap met God, En Hij, die de Heer is van alles, bemint haar.

WILLIBRORD

Zij roemt op edele afkomst, want zij woont bij God en de Heer van alles heeft haar lief;

4
CANISIUS

Ja, zij is ingewijd in de kennis van God, En is zijn raadsvrouw bij zijn werken.

WILLIBRORD

zij is ingewijd in Gods kennis en zij is de deelgenote aan zijn werken.

5
CANISIUS

Als rijkdom een begerenswaardig bezit is in het leven, Wat is er rijker dan de wijsheid, die alles bewerkt;

WILLIBRORD

Als rijkdom een begeerlijk bezit is in het leven, wat is er rijker dan de wijsheid, die zich alles weet te verwerven?

6
CANISIUS

En als iemand naar scherpzinnigheid streeft, Wie ter wereld is vaardiger dan zij?

WILLIBRORD

Als inzicht werken tot stand brengt, waar vindt men dan iemand die kundiger is dan de wijsheid?

7
CANISIUS

Heeft iemand de gerechtigheid lief, Heel haar streven is op deugden gericht; Want zij leert matigheid en voorzichtigheid, Rechtvaardigheid en sterkte; En niets bestaat er, dat nuttiger is Voor den mens in zijn leven.

WILLIBRORD

En als iemand de gerechtigheid liefheeft, de vruchten van de wijsheid zijn de deugden: matigheid leert zij en voorzichtigheid, rechtvaardigheid en sterkte, de allernuttigste dingen in het menselijk leven.

8
CANISIUS

Wanneer iemand streeft naar rijke ervaring, Zij kent het verleden en doorziet de toekomst; Zij verstaat de zin van spreuken, En de oplossing van raadsels; Wonderen en tekenen kent zij te voren Met de lotgevallen van tijden en eeuwen.

WILLIBRORD

En ook, als iemand rijke ervaring verlangt, de wijsheid kent het verre verleden en zij vermoedt de toekomst; zij weet ingewikkelde wendingen te verklaren en raadsels op te lossen; zij weet wat tekenen en vreemde gebeurtenissen voorspellen en zij kent vooraf het verloop van perioden en tijden.

9
CANISIUS

Ik besloot dus, haar te nemen als levensgezellin, Wetend. dat zij mij het goede zal raden, En zal troosten in zorgen en smart.

WILLIBRORD

Daarom besloot ik haar met mij mee te voeren om met haar samen te wonen, wetende dat zij voor mij een goede raadgeefster zou zijn en een troost in zorgen en verdriet.

10
CANISIUS

Door haar zal ik roem verwerven bij het volk, En eer bij de oudsten, ofschoon ik nog jong ben.

WILLIBRORD

Door haar zou ik roem verwerven bij de menigten en achting bij de bejaarden, zo jong als ik was.

11
CANISIUS

Bij het rechtspreken zal ik scherpzinnig zijn, En bewondering vinden in het oog van de vorsten.

WILLIBRORD

Ik zou scherpzinnig blijken in mijn oordeel en bewondering vinden bij de machthebbers.

12
CANISIUS

Zwijg ik, dan zullen ze wachten, Als ik spreek, aandachtig luisteren; En al voer ik nog langer het woord, Ze leggen de hand op hun mond.

WILLIBRORD

Als ik zweeg, zouden zij wachten en als ik sprak, zouden zij luisteren en als ik nog voortging met spreken, zouden zij hun hand op hun mond leggen.

13
CANISIUS

Door haar zal ik onsterfelijkheid verwerven, Een eeuwig aandenken achterlaten bij wie na mij komen.

WILLIBRORD

Door haar zou ik onsterfelijkheid verwerven en een eeuwige herinnering nalaten bij hen die na mij zouden komen.

14
CANISIUS

Ik zal volkeren besturen en naties onderwerpen,

WILLIBRORD

Ik zou volkeren regeren en naties zouden mij onderworpen zijn.

15
CANISIUS

Gevreesde tyrannen zullen met schrik van mij horen; Bij mijn volk zal ik goed zijn, En dapper in de krijg.

WILLIBRORD

Vreeswekkende vorsten zouden beven, wanneer zij van mij hoorden. Onder het volk zou ik mij vriendelijk tonen en in de oorlog dapper.

16
CANISIUS

Als ik terugkeer naar huis, bij haar vind ik rust; Want de omgang met haar heeft nimmer iets bitters, En met haar verkeren geeft nimmer verdriet, Maar vreugde en blijdschap.

WILLIBRORD

Thuis gekomen zou ik rusten bij haar, want de omgang met haar kent geen bitterheid en het samenwonen met haar geen verdriet, maar alleen blijdschap en vreugde.

17
CANISIUS

Omdat ik dit bij mijzelf bedacht, En overwoog in mijn hart: Dat er onsterfelijkheid ligt in het gezelschap der wijsheid,

WILLIBRORD

Toen ik dit bij mijzelf had overdacht en ik in mijn hart had overwogen, dat er onsterfelijkheid ligt in de band met de wijsheid,

18
CANISIUS

En edel genot in haar vriendschap, Onuitputtelijke rijkdom in het werk van haar handen, Doorzicht in de innige omgang met haar, En roem in het deelnemen aan haar gesprekken: Daarom zocht ik overal rond, hoe haar tot mij te nemen.

WILLIBRORD

in de vriendschap met haar een edel genoegen, in de werken van haar handen een onuitputtelijke rijkdom, in de vertrouwelijke omgang met haar een juist inzicht en roem in de gesprekken met haar, toen ging ik rond en zocht ik, hoe ik haar tot de mijne kon maken.

19
CANISIUS

Ik was een knaap van schone gestalte, En ik had een voortreffelijke ziel ontvangen;

WILLIBRORD

Ik was een mooie, welgevormde jongeman en ook de ziel die ik gekregen had was goed

20
CANISIUS

Of liever, omdat ik voortreffelijk was, Kwam ik in een lichaam zonder gebreken.

WILLIBRORD

of liever, ik was goed en ik was in een gaaf lichaam gekomen.

21
CANISIUS

Maar ik begreep, haar nooit te zullen bezitten, als God ze niet gaf; En het is reeds wijsheid te weten, wiens gave zij is. Daarom wendde ik mij tot den Heer in gebed, En sprak uit het diepst van mijn hart:

WILLIBRORD

Maar omdat ik inzag, dat ik de wijsheid niet anders kon verwerven dan wanneer God haar gaf - ook dat was al inzicht, te weten, wiens gave het was - wendde ik mij tot de Heer en bad ik tot Hem en ik zei uit heel mijn hart: