Wijsheid 19
Alle 2 beschikbare vertalingen
Maar tegen de goddelozen woedde de gramschap Meedogenloos ten einde toe. Want Hij wist reeds tevoren, hoe ze zich zouden gedragen:
Over de goddelozen echter kwam ongenadige gramschap, tot het uiterste toe; zelfs wat er met hen zou gaan gebeuren wist Hij immers reeds tevoren:
Hoe ze hun eerst zouden toestaan, weg te trekken, Zelfs zouden aandringen, heen te gaan, Maar dan, door spijt gedreven, hen zouden vervolgen.
dat zij, na zelf op hun vertrek te hebben aangedrongen en hen ijlings te hebben weggezonden, spijt zouden krijgen en hen achterna zouden zitten.
Ja, nog waren ze bezig met rouwbetoon, Nog klaagden ze hun leed aan het graf van hun doden, Of ze namen reeds een ander, een dwaas besluit, En gingen als vluchtelingen achtervolgen, Die zij hadden gesmeekt om heen te gaan.
Want terwijl ze nog doende waren met hun rouw en weeklaagden aan de graven van de doden, namen zij een ander, een onzinnig besluit, en degenen die zij onder smeekbeden hadden weggestuurd achtervolgden zij nu als weglopers,
Want een welverdiend noodlot dreef hen tot dit uiterste, En deed hen vergeten, wat er gebeurd was: Zij moesten de straf ten volle ondergaan, Die nog aan hun kwelling ontbrak;
want tot dat uiterste dreef hen een drang die zij zelf verdiend hadden; die deed hen vergeten wat er gebeurd was, zodat zij de straf, die nog aan hun kwelling ontbrak, ten volle zouden ondergaan
Maar uw volk moest een wondere doortocht bekomen, Terwijl de anderen een ongewone dood zouden vinden.
en uw volk een ongehoorde tocht zou wagen, maar zij een ongewone dood zouden vinden.
Want heel de schepping werd in haar natuur hervormd, Om dienstbaar te zijn aan uw bevelen, Opdat uw kinderen zonder letsel zouden worden behouden.
Want heel de schepping werd in haar eigen aard weer opnieuw gevormd, in gehoorzaamheid aan uw bevelen, opdat uw zonen zonder letsel behouden zouden blijven.
De wolk overschaduwde hun legerplaats, Droog land zag men oprijzen, waar vroeger water was: Een heerbaan zonder hindernis door de Rode Zee, Een groenend veld uit de geweldige vloed!
Men zag de wolk de legerplaats overschaduwen en droog land oprijzen waar tevoren water stond: de Rode Zee werd een welgebaande weg, de wilde branding een grazige vlakte.
Heel het volk trok er doorheen, Beschermd door uw hand, En aanschouwde vol verbazing uw wonderen.
Zij die door uw hand werden beschut, trokken daar met heel hun volk doorheen, na wonderbaarlijke tekenen aanschouwd te hebben.
Want zij waren als paarden, die ter weide gaan, Als huppelende lammeren, En loofden U, Heer, die hen had gered.
Zij weidden daar als paarden en huppelden er als lammeren, terwijl zij de lof zongen van U, Heer, hun Redder.
Zo dachten zij terug aan wat in het vreemde land was gebeurd: Hoe niet uit levende wezens, maar uit de aarde muggen kwamen, Hoe niet de waterdieren, maar de Nijl kikvorsen spuwde.
Zij herinnerden zich ook nog wat zij in den vreemde hadden meegemaakt, hoe de muggen niet door levende wezens werden voortgebracht maar uit de aarde te voorschijn kwamen, en hoe de kikkers niet door waterdieren werden voortgebracht. maar door de rivier in grote menigte werden uitgebraakt.
Later zagen zij ook vogels op nieuwe wijze ontstaan, Toen zij uit zinnelust om lekkere spijzen vroegen;
Later zagen zij ook een nieuw ontstaan van vogels, toen zij, door begeerte gedreven, om uitgelezen vleesspijs vroegen;
Want om hun lust te voldoen, stegen er kwakkels op uit de zee.
want om hen tevreden te stellen stegen er uit de zee toen kwartels voor hen op.
En de straffen kwamen niet over de zondaars Zonder voorafgaande tekenen door felle bliksems. Het was immers billijk, dat ze leden voor hun boze daden, Daar ze de vreemdelingen vreselijk hadden gehaat.
De straffen troffen de zondaars ook niet zonder dat er tekenen waren voorafgegaan door heftige bliksemflitsen. Terecht leden zij om hun eigen boze daden, want zij hadden zich overgegeven aan een bijzonder bittere haat tegen vreemdelingen.
Want terwijl anderen slechts onbekenden gastvrijheid weigerden, Hadden zij gasten, die weldoeners waren, tot slaven gemaakt.
Die anderen immers wilden de onbekende mannen, die tot hen kwamen, niet opnemen; zij echter hadden vreemdelingen die hun weldoeners waren tot hun slaven gemaakt.
Bovendien, voor de anderen is er nog een zekere verschoning, Daar zij de vreemdelingen aanstonds vijandig ontvingen;
En dat niet alleen, maar er zal zeker een bepaald oordeel over die anderen geveld worden, aangezien ze de vreemdelingen vijandig ontvingen;
Maar dezen namen hen eerst met vreugde op, En gaven hun dezelfde rechten, Doch verdrukten hen later met slavenwerk.
zij daarentegen hebben hen met feestbetoon ontvangen en daarna, toen ze reeds in hun rechten deelden, met harde arbeid gekweld.
Daarom werden ook zij als met blindheid geslagen, Zoals die anderen aan de deur van den rechtvaardige, Toen ieder, in dichte duisternis gehuld, De toegang zocht naar zijn eigen deur.
Zij zijn dan ook met blindheid geslagen (net als die anderen bij de deur van de rechtvaardige), toen zij omgeven werden door een onmetelijke duisternis en ieder de weg moest zoeken naar zijn eigen deur.
Zo toonden de elementen zich telkens weer anders, Zoals bij een citer de tonen de aard van het rythme veranderen, Al behouden zij altijd dezelfde klank; Uit de feiten kan men dat duidelijk zien.
De elementen namelijk wijzigen hun onderlinge verhouding en veranderen daardoor, net als de tonen op een harp, het soort ritme, terwijl ze geheel en al hun klank behouden, hetgeen duidelijk valt op te maken uit een beschouwing van wat gebeurd is.
Want landdieren werden veranderd in waterdieren, En zwemmende dieren kwamen over het land;
Landdieren immers veranderden in waterdieren en zwemmende dieren verhuisden naar het land.
Het vuur kreeg in het water nog groter kracht, En het water vergat zijn macht, om te blussen.
Het vuur overtrof in water zijn eigen kracht en het water vergat zijn vermogen om te blussen.
Daarentegen werd het vlees van tengere dieren Niet verzengd door de vlammen, waarin zij rondliepen, Noch het hemels voedsel gesmolten, Dat makkelijk wegdooit als ijs.
Anderzijds werd het vlees van zeer kwetsbare dieren niet verzengd door de vlammen waarin ze rondliepen en de ijsachtige, licht smeltbare substantie van de goddelijke spijs smolt er niet door.
Want Gij, Heer, hebt uw volk In alles groot gemaakt en verheerlijkt; Gij hebt het nimmer verlaten, Maar altijd en overal geholpen!
Ja, in alle opzichten, Heer, hebt Gij uw volk groot gemaakt en verheerlijkt. Gij hebt het niet in de steek gelaten, maar het altijd en overal bijgestaan.