Wijsheid 18
Alle 2 beschikbare vertalingen
Maar voor uw heiligen was het volop licht! En toen de anderen hun stem vernamen, zonder hen zelf te zien, Prezen ze hen gelukkig, ondanks hun lijden van vroeger;
Over uw heiligen echter straalde het klaarste licht. De anderen, die wel hun stemmen hoorden, maar hun gedaanten niet zagen, prezen hen gelukkig omdat zij niet hetzelfde ondergaan hadden.
Ze waren verheugd, dat men het geleden onrecht niet wreekte, En vroegen vergiffenis voor hun vroegere vijandschap.
Zij waren ook dankbaar, dat ze niet geschaad werden door degenen die door hen onrechtvaardig behandeld waren, en ze vroegen vergiffenis voor hun vijandig gedrag.
Gij gaaft hùn daarentegen een vurige zuil, Als gids voor de onbekende tocht, En als een onschadelijke zon voor de roemvolle reis.
Daartegenover hebt Gij een vlammende vuurzuil gegeven als gids op een onbekende weg, als een onschadelijke zon op een roemvolle tocht.
Want de anderen hadden verdiend, van het licht te worden beroofd, En in duisternis gevangen te blijven, Omdat ze uw kinderen in boeien hadden geklonken, Door wie het onvergankelijk licht van de Wet Aan de wereld moest worden geschonken.
Die anderen immers verdienden het, van het licht te worden beroofd en te worden opgesloten in de kerker van de duisternis, omdat zij uw zonen in een kerker hadden opgesloten, door wie het onvergankelijke licht van de wet aan de wereld moest worden geschonken.
Ze hadden besloten, de kinderen der heiligen te doden; Maar één kind werd te vondeling gelegd en gered. Gij hebt hen, tot straf, van een menigte kinderen beroofd, En ze allen tezamen in het bruisende water verdelgd.
Toen zij besloten hadden de kinderen van de heiligen te doden en toen dat ene kind te vondeling gelegd was en gered, hebt Gij tot hun straf een menigte van hun kinderen weggenomen en henzelf, allen tegelijk, door een vloed van water omgebracht.
Aan onze vaderen was die nacht tevoren aangekondigd, Opdat zij wel zouden weten, op welke eed zij hadden vertrouwd, En vol goede moed zouden zijn.
Die nacht was onze vaderen te voren bekend gemaakt, opdat zij, zeker wetend op welke eden zij vertrouwden, vol vreugde zouden zijn.
Zo werd de redding van de rechtvaardigen En de ondergang van den vijand door uw volk verwacht.
Wat door uw volk verwacht werd was: redding voor de rechtvaardigen, ondergang voor de vijanden.
Ja, door de straf, die Gij over uw tegenstanders deedt komen, Hebt Gij òns geroepen en verheerlijkt.
Want datgene waarmee Gij de tegenstanders gestraft hebt, daarmee hebt Gij roem verleend aan ons, de door U geroepenen.
Want terwijl de heilige kinderen der vromen heimelijk offerden, Stelden zij eensgezind vast als goddelijke wet, Dat de heiligen gelijkelijk geluk en gevaar zouden delen, En hieven zij reeds het loflied der vaderen aan.
In het verborgene immers brachten de heilige zonen der vromen hun offer en zij aanvaardden eendrachtig de goddelijke wet, dat de heiligen gelijkelijk zouden delen in dezelfde goede dingen en dezelfde gevaren; vooraf zongen zij reeds de lofzangen van hun vaderen.
Maar daar klonk als een wanklank het geklaag van den vijand, En weergalmde hun geschrei om het betreurde kind!
Daartegenin weerklonk het wanluidend geschreeuw van de vijanden en was overal de jammerklacht te horen om de betreurde kinderen.
Knecht en heer werden getroffen door dezelfde straf, Onderdaan en vorst droegen hetzelfde leed;
Door dezelfde straf werden de slaaf en de heer getuchtigd en de man uit het volk onderging hetzelfde lot als de koning.
Allen zonder onderscheid, en door een en dezelfde dood, Hadden lijken zonder tal. Ja, de levenden waren niet toereikend, om ze te begraven, Daar het edelste van hun kroost door één slag was verdelgd;
Allen samen hadden zij door een zelfde soort dood ontelbare lijken; en zelfs om die te begraven waren de levenden niet talrijk genoeg, want in een oogwenk was hun kostbaarste nageslacht te gronde gegaan.
En die om hun toverkunsten bij alles ongelovig waren gebleven, Moesten bij de dood der eerstgeborenen erkennen, Dat dit volk de zoon was van God!
Zij die vanwege hun toverkunsten volkomen ongelovig waren gebleven, erkenden bij de ondergang van hun eerstgeborenen, dat dit volk de zoon van God was.
Want terwijl een diepe stilte alles omgaf, En de nacht was voortgeijld tot de helft van zijn baan,
Want terwijl een diepe stilte alles omgaf en de nacht in zijn snelle loop halverwege was gekomen.
Sprong uw alvermogend woord van uw koningstroon in de hemel Als een grimmig krijgsman midden in het land van verderf,
kwam uw alvermogend woord van zijn koningstroon in de hemel en sprong hij als een grimmig krijgsman midden in het onzalige land.
En droeg als een scherpe degen uw onherroepelijk bevel. Daar stond het; overal verspreidde het de dood, En terwijl het over de aarde schreed, reikte het tot de hemel.
Hij droeg een scherp zwaard, uw ondubbelzinnig bevel; hij stelde zich op en verspreidde overal de dood; hij raakte de hemel, terwijl hij op de aarde stond.
Toen werden ze plotseling door vreselijke dromen verschrikt; Onverwachte angsten stortten zich over hen uit.
En meteen brachten toen vreselijke droomgezichten hen in verwarring en onverwachte angsten overvielen hen.
Hier viel de een half dood neer, daar de ander, En deed de oorzaak van zijn sterven nog kennen:
Halfdood stortten zij neer, de een hier, de ander daar, en maakten bekend, waarom zij stierven.
Want de dromen, die hen verschrikten, Hadden het hun gemeld, Opdat ze de dood niet zouden vinden, Zonder te weten, waarom dat onheil hen trof.
Dat was hun namelijk tevoren onthuld door de dromen die hen hadden verbijsterd, opdat zij niet zouden omkomen zonder te weten, waarom zij zo zwaar getroffen werden.
Zeker, ook over de gerechten kwam de beproeving des doods, Een slachting onder het volk in de woestijn; Maar toen duurde uw gramschap niet lang.
Maar ook de rechtvaardigen werden door een beproeving van de dood overvallen en in de woestijn werd de menigte geteisterd, maar de toorn hield niet lang aan;
Want snel sprong een onberispelijk man voor hen in de bres, Met het wapen, aan zijn ambt verbonden: Gebed en verzoenend wierookoffer. Hij weerstond de toorn, maakte een einde aan de plaag, En toonde, dat hij uw dienaar was.
want een onberispelijk man sprong ijlings voor hen in de bres, uitgerust met de wapenen van zijn eigen bediening. gebed en verzoenend wierookoffer. Hij weerstond de gramschap en maakte een eind aan het onheil, tonend dat hij uw dienaar was.
Het was niet door lichaamskracht, dat hij de toorn bedwong, Noch door geweld van wapenen; Maar door zijn woord hield hij den bestraffer tegen, Door te herinneren aan de eed en het verbond met de vaderen.
En hij zegevierde over het onheil niet met lichaamskracht en niet met wapengeweld, maar met zijn woord bedwong hij degene die de straf voltrok, door de eden, aan de vaderen gezworen, en de verbonden in herinnering te brengen.
Want toen de lijken reeds bij hopen op elkander lagen, Trad hij er tussen, weerde de gramschap af, En versperde haar de weg naar hen, die nog leefden;
Toen immers de doden reeds bij hopen op elkander lagen, ging hij in het midden staan, stuitte de toorn en sneed de weg af naar de levenden;
Want hij droeg heel de wereld op zijn opperkleed; Op vier rijen stenen stond de roem der vaderen gegrift, En op de diadeem van zijn hoofd uw Majesteit
want op zijn mantel stond de hele wereld en de roem der vaderen op vier rijen gesneden stenen en uw majesteit op het diadeem van zijn hoofd.
Hiervoor week de verdelger terug, hiervoor had hij ontzag; Want de proeve van uw gramschap was reeds genoeg.
Daarvoor week de verdelger, daarvoor was hij beducht: alleen een proeve van de toorn was al voldoende.