Wijsheid 17
Alle 2 beschikbare vertalingen
Ja, groot zijn uw gerichten, en niet te doorgronden; Daarom vervielen die kortzichtige mensen in dwaling.
Ja, machtig zijn uw oordelen en moeilijk onder woorden te brengen; daarom zijn zij die zich niet lieten onderrichten tot dwaling vervallen.
Want die goddelozen meenden, het heilige volk te verdrukken; Maar in duisternis gebonden, in lange nacht gekluisterd, Lagen ze onder eigen dak gevangen, Verstoken van de eeuwige Voorzienigheid.
Want de zondaars, die meenden een heilig volk te kunnen onderdrukken, werden de gevangenen van de duisternis, in voetboeien geslagen door een lange nacht, en zij lagen in hun huizen opgesloten, verstoken van de eeuwige voorzienigheid.
Want terwijl ze zich verborgen waanden met hun heimelijke zonden. Onder een donkere sluier van vergetelheid, Werden ze uiteengejaagd en hevig beangstigd, Door allerlei schrikbeelden ontsteld;
Zij meenden verborgen te blijven, bij hun heimelijke zonden, onder de duistere sluier van de verborgenheid, maar zij werden uiteengejaagd, hevig ontsteld en door drogbeelden verbijsterd,
De schuilhoek, die hen verborg, behoedde hen niet voor vrees, Maar angstige geluiden drongen van alle kant tot hen door, En sombere spoken doemden op met trieste gezichten.
Want zelfs de schuilhoek die hen verborg vrijwaarde hen niet voor vrees en neerdreunende geluiden schalden om hen heen en er vertoonden zich triestige spookbeelden met sombere aangezichten.
Geen vuur had kracht genoeg, om licht te geven; Zelfs de sterren met haar helder geflikker Konden die sombere nacht niet verlichten.
Geen macht van vuur was sterk genoeg om licht te brengen en de schitterende vlammen van de sterren waagden het niet die gruwelijke nacht te verlichten.
Slechts een vuur, dat van zelf ontstond, gaf hun af en toe licht; Dan schrokken zij op, maar als dat licht weer verdween, Leek hun, wat zij hadden gezien, nog erger.
Het enige dat zich aan hen vertoonde was een vuurmassa, vanzelf ontstaan en vol van verschrikking: maar door angst bevangen hielden zij wat ze zagen voor erger dan dat niet goed waargenomen verschijnsel.
Daar lagen nu de listen van hun toverkunst; Het pochen op hun kennis liep uit op schande.
Daar lagen nu de bedriegerijen van hun toverkunst, en hun gepoch op hun inzicht werd smadelijk weerlegd.
Want zij, die angst en vrees uit zieken beloofden te bannen, Waren nu zelf ziek van belachelijke angst.
Want zij die verzekerden, dat zij angst en verwarring uit een lijdende ziel konden verdrijven leden zelf aan een belachelijke angst.
Want als er niets angstigs was, dat hen verschrikte, Dan werden ze opgejaagd door het kruipen van wormen Of het sissen van slangen, en stierven van angst, En durfden niet kijken naar de lucht, die men nergens ontloopt.
Want als niets vreeswekkends hen beangstigde, werden zij toch verschrikt door het voorbijgaan van ongedierte en het sissen van slangen:
Want de boosheid toont zich laf en veroordeelt zichzelf; Altijd ducht ze gevaren, door het eigen geweten gekweld.
zij vergingen van angst en zij weigerden de duisternis in te kijken, die men nergens kon ontvluchten.
Vrees toch is niets anders dan het prijsgeven Van de hulpmiddelen, die het overleg ons kan bieden.
Boosheid namelijk is van nature vreesachtig en zij wordt door haar eigen getuigenis veroordeeld; als zij door het geweten gekweld wordt, maakt zij de moeilijkheden steeds erger.
En al is soms inwendig de angst niet zo groot, Men voelt hem erger, als men de oorzaak der kwelling niet kent.
Vrees immers is niets anders dan het prijsgeven van de hulpmiddelen, die het redelijk denken biedt.
Anderen weer, die in de werkelijk ondragelijke nacht, Welke uit de boezem van de ondragelijke hel was ontglipt, In hun gewone sluimer lagen gedompeld,
Als echter innerlijk de hoop geringer is, houdt zij haar onwetendheid voor erger dan de oorzaak die de kwelling teweegbrengt.
Werden ofwel door wonderlijke beelden gepijnigd, Of door vertwijfeling verlamd, Of door een plotselinge en onverwachte angst overvallen.
Degenen nu die in die waarlijk onmogelijke nacht, over hen komend uit de schuilhoeken van een onmogelijke onderwereld, dezelfde slaap sliepen,
Zo zonk toen iedereen neer, waar hij was, Gevangen en opgesloten in een kerker zonder boeien.
werden deels door schrikwekkende spookgestalten achtervolgd, deels door vertwijfeling verlamd, omdat er een plotselinge, onverwachte angst over hen was gekomen.
Want of hij landman was of herder, Of werkman, zwoegend in de eenzaamheid: Onverhoeds werd hij door de onafwendbare ramp overvallen; Door dezelfde boeien van duisternis werden allen gekneveld.
Zo werd een ieder, wie hij ook was, daar waar hij neerviel vastgehouden, opgesloten in een kerker zonder ijzer.
En was het nu het suizen van de wind, Of het zoet gekweel van vogels op lommerrijke takken, Of het bruisen van onstuimig stromend water, Of het donderend geraas van neervallende stenen,
Want of hij nu boer was of herder of arbeider aan de werken in de woestijn, hij werd overvallen en hij moest die onontkoombare dwang ondergaan.
Of het onzichtbare lopen van huppelende dieren, Of het luid gehuil van brullende wilde beesten, Of een echo, die weerkaatste tegen de helling der bergen: Het sloeg ze lam van schrik.
Want in eenzelfde keten, de duisternis, werden zij allen gekluisterd. En of het nu de fluitende wind was of het lieflijk geluid van vogels in dicht struikgewas of het ruisen van een onstuimige waterstroom
Want terwijl heel de wereld straalde in helder licht, En ongestoord zich bezighield met allerlei werk,
of het hevig geraas van neerstortende stenen of het ongeziene rennen van springende dieren of het brullen van de vervaarlijkste beesten of de echo die weergalmde uit een kloof in de bergen, het verschrikte en verlamde hen.
Lag over hen alleen een donkere nacht gespreid: Een beeld der duisternis, die hen eens zal opnemen. Toch hadden ze meer last van zichzelf dan van de duisternis.
Heel de wereld immers straalde in glanzend licht en overal gingen de werkzaamheden ongehinderd voort;
Niet beschikbaar in deze vertaling
zij echter waren de enigen over wie een drukkende nacht gespreid lag, een beeld van de duisternis die hen zou gaan opnemen, maar zij waren voor zichzelf drukkender dan de duisternis.