Wijsheid 15
Alle 2 beschikbare vertalingen
Maar Gij, onze God, zijt goedertieren en trouw; Lankmoedig en vol ontferming bestuurt Gij het heelal.
Gij echter, onze God, zijt genadig en trouw, lankmoedig en met barmhartigheid alles besturend.
Wij zijn van U; zondigen wij ook, wij erkennen uw macht! Maar wij willen niet zondigen, wetende, dat wij U toebehoren!
Ook als wij zondigen, wij zijn van U, omdat wij uw macht erkennen; maar wij willen niet zondigen, omdat wij weten dat wij U toebehoren.
Want U kennen is volmaakte gerechtigheid, Uw macht beseffen de wortel der onsterfelijkheid.
Want U kennen is volkomen gerechtigheid en weten van uw macht is de wortel der onsterfelijkheid
Neen, ons heeft geen bedriegelijk uitvindsel van mensen misleid, Noch de nutteloze arbeid van schilders; Geen beeld met bonte kleuren besmeerd,
Wij immers zijn niet misleid door een bedrieglijk bedenksel van mensen, noch door het nutteloze werk van schilders, een beeld met bonte kleuren besmeurd,
Dat door zijn aanblik den dwaas verleidt, Om de dode gestalte te minnen van een levenloos beeld.
dat door zijn aanblik de begeerte van de dwaas opwekt: hij verlangt naar de onbezielde gestalte van een levenloos beeld.
Minnaars der boosheid en waard op zo iets te hopen Zijn zij, die ze maken, en die ze liefde en eerbied betonen.
Zowel degenen die ze maken als degenen die ernaar verlangen en ze vereren zijn aanhangers van het kwade en zulke verwachtingen waardig.
Een pottebakker bijvoorbeeld kneedt moeizaam de weke klei, En vormt ten onzen gerieve allerlei vaten. Uit hetzelfde leem vormt hij zonder verschil De vaten, die dienen voor een eerzaam gebruik, Maar ook, die voor iets anders bedoeld zijn; En welke bestemming elk van beide zal vinden, Het is de pottebakker, die het beslist.
Een pottenbakker bijvoorbeeld, die moeizaam de weke aarde kneedt, geeft, om ons te gerieven, aan stuk na stuk zijn vorm, maar uit hetzelfde leem vormt hij zowel de vaten die dienen voor propere bezigheden, als andere voor het tegenovergestelde, alle vaten op dezelfde manier. En welke bestemming elk stuk zal hebben, wordt door de leembewerker uitgemaakt.
Met onzalige ijver maakt hij uit dezelfde klei een nietigen god: Hij, die kort geleden zelf uit aarde ontstond, En binnenkort terugkeert naar haar, waaruit hij werd genomen, Als de ziel, die hij te leen kreeg, wordt teruggevorderd.
En met misplaatste ijver vormt hij dan uit hetzelfde leem een loze god, hij die onlangs uit de aarde is ontstaan en binnenkort terugkeert naar haar uit wie hij genomen is, nadat van hem de levensadem is teruggevraagd, die hij in leen heeft gekregen.
Maar hij denkt er niet aan, dat hij eens zal verdwijnen, En dat hij een kortstondig leven heeft. Neen, hij wil zich met goud- en zilversmeden meten, Bootst den koperslager na, En gaat er nog groot op, dat hij namaak levert.
Maar zijn zorg is niet, dat zijn krachten hem zullen begeven, en ook niet, dat hij maar een kortstondig leven heeft: neen, hij wedijvert met goud - en zilversmeden en hij bootst de bronsgieters na en hij beschouwt het als een eer vervalsingen te vervaardigen.
Zijn hart is enkel as, Nietiger nog dan zand zijn hoop; Zijn leven is nog minder waard dan het leem.
Zijn hart is as, zijn hoop armzaliger dan stof, zijn leven waardelozer dan leem,
Want hij miskent Hem, die hem maakte, Die hem een werkzame geest inblies, En een levende ziel in hem plantte.
omdat hij Hem miskent, die hem gevormd heeft en hem een werkdadige ziel heeft ingeademd en een geest van leven ingeblazen.
Ja, hij beschouwt ons leven als een spel, Ons bestaan als een winstgevende kermis; Uit alles, zelfs uit het kwaad, meent hij voordeel te moeten trekken.
Hij echter meent, dat ons leven een spel is en het bestaan een winstgevende kermis, want men moet, beweert hij, aan alles verdienen, zelfs aan het kwaad.
Toch weet hij beter nog dan anderen, dat hij zondigt, Als hij uit stof der aarde broze potten en beelden maakt.
Deze man weet beter dan wie ook, dat hij zondigt, hij die uit aardse stof breekbare vaten en beelden vervaardigt.
Grote dwazen zijn zij allen, erger nog dan een kind, De vijanden van uw volk, die het hebben verdrukt.
De domsten van allen echter, ergere stakkers dan een onnozel kind, zijn degenen die, uw volk vijandig, het hebben onderdrukt,
Want alle goden der heidenen houden zij voor god, Ofschoon die hun ogen niet kunnen gebruiken, om te zien, Hun neus niet, om lucht in te ademen, Hun oren niet, om te horen, De vingers van hun handen niet, om te tasten, En wier voeten niet in staat zijn, om te gaan.
omdat zij zelfs al de afgoden van de andere volken als goden hebben beschouwd, wezens die hun ogen niet kunnen gebruiken om te zien, noch hun neus om lucht in te ademen, noch hun oren om te horen, noch de vingers aan hun handen om te tasten, terwijl hun voeten machteloos zijn om te gaan.
Want het is een mens, die ze heeft gemaakt; Eén, die zelf de geest in leen kreeg, heeft ze gevormd. Ja, een mens vermag niet eens, een god te maken, aan zich gelijk:
Dat komt omdat ze gemaakt zijn door een mens en gevormd door iemand die het leven maar in leen had. Geen mens is immers bij machte een God te vervaardigen die aan hemzelf gelijk is.
Zelf sterfelijk, maakt hij met snode handen een levenloos ding; Maar zelf is hij beter, dan dat wat hij aanbidt, Want hij bezit het leven, dat andere niet!
Sterfelijk als hij is maakt hij, met zijn zondige handen, een dood ding, Hij is zelf beter dan de dingen die hij vereert: hij leeft, zij nooit ofte nimmer.
Zelfs vereren zij de afschuwelijkste beesten, Die door hun domheid nog lager staan dan de anderen,
Zelfs de walgelijkste dieren vereren zij, en ook wat domheid betreft valt de vergelijking met andere dieren in hun nadeel uit.
Die niet mooi genoeg zijn, om er van te houden, Zoals dat bij het zien van dieren mogelijk is: Maar aan wie Gods lofspraak en zegen zijn ontgaan.
Mooi zijn ze ook niet, zodat men erop gesteld kan zijn, zoals dat bij het zien van dieren mogelijk is, want ze hebben zowel Gods lof als zijn zegen gemist.