Wijsheid 11
Alle 2 beschikbare vertalingen
Zij liet hun ondernemingen slagen Onder leiding van een heilig profeet.
Zij deed hun ondernemingen slagen door de hand van een heilige profeet.
Ze trokken door een onbewoonbare steppe, En richtten hun tenten op in onbegaanbare oorden;
Ze trokken door een onbewoonde woestijn en sloegen op onbetreden plaatsen hun tenten op.
Ze boden weerstand tegen hun vijanden, En sloegen hun tegenstanders af.
Ze trotseerden hun vijanden en ze weerden de aanvallers af.
Als ze dorst hadden, riepen ze tot U; En uit een steile rots ontvingen ze water, En lessing van hun dorst uit harde steen.
Toen ze dorst kregen, riepen zij U aan en uit een steile rots werd hun water gegeven en heul voor hun dorst uit de harde steen.
Ja, hetzelfde, dat hun vijanden als straf overkwam Werd hùn een zegen in hun nood.
Want door datgene waardoor hun vijanden getuchtigd werden werd hun welgedaan in hun nood.
Want terwijl de altijdstromende bron van de Nijl Door walgelijk bloed werd vertroebeld,
In plaats van het water uit de altijd stromende rivier, die vertroebeld was door walgelijk bloed,
Tot straf voor hun bevel, om de kinderen te doden, Gaaft Gij hùn onverhoopt rijkelijk water.
als straf voor het bevel tot de kindermoord, hebt Gij aan hen, onverhoopt, water in overvloed gegeven
Maar door hun eigen dorst hebt Gij hun getoond, Hoe Gij hun vijanden eens hadt gestraft;
en hebt Gij getoond, door die dorst van toen, hoe Gij hun tegenstanders hadt getuchtigd.
Want door die beproeving, die een liefdevolle terechtwijzing was, Begrepen zij de kwelling der bozen, die in toorn werden gestraft.
Want toen zij beproefd werden, alleen maar in barmhartigheid terechtgewezen, begrepen zij de foltering van de goddelozen, toen die in gramschap geoordeeld werden:
Hen toch hebt Gij als een waarschuwend vader beproefd, Maar de anderen als een streng vorst gericht en gestraft.
voor henzelf immers zijt Gij als een vader geweest, die hen op de proef stelde en vermaande, maar voor die anderen als een onverbiddelijke koning, die hen verhoorde en vonniste.
Hun kwelling bleef na het vertrek der eersten even groot als tevoren;
Zowel afwezig als aanwezig werden zij evenzeer gekweld,
Ja, een dubbele smart greep hen aan: Hun zuchten bij de herinnering aan het verleden.
want zij werden getroffen door een dubbel leed en moesten jammeren bij de herinnering aan het verleden,
Toen ze immers vernamen, dat hun eigen plagen Voor de eersten in weldaad verkeerden, erkenden ze de hand des Heren.
want toen zij hoorden, dat aan die anderen was welgedaan door wat hun eigen straffen waren geweest, werden zij de Heer gewaar;
Want dien ze te vondeling hadden gelegd en spottend afgewezen, Moesten ze ten slotte bewondering schenken, Daar ze zelf een heel andere dorst leden dan de rechtvaardigen.
want naar degene die zij spottend hadden afgewezen, omdat hij eens te vondeling was gelegd, hebben ze aan het eind van de gebeurtenissen met bewondering opgezien: met hun eigen dorst was het niet zo gegaan als met die van de rechtvaardigen.
Omdat ze, door hun dwaze, goddeloze gedachten misleid, Redeloos gedierte en nietige insecten vereerden, Hebt Gij hun een menigte redeloze dieren gezonden als straf,
Voor de onzinnige redeneringen van hun ongerechtigheid, waardoor zij zich lieten misleiden en redeloze reptielen en waardeloze beesten vereerden, hebt Gij als straf een menigte redeloze dieren op hen afgezonden.
Om hun te leren, dat men gestraft wordt in hetgeen men misdoet.
Zo moesten zij begrijpen, dat een mens gestraft wordt door datgene waardoor hij zondigt.
Want het was niet moeilijk geweest voor uw almachtige hand, Die toch de aarde gemaakt heeft uit vormloze stof, Hun een menigte beren te zenden of grimmige leeuwen,
Uw alvermogende hand, die uit vormeloze stof de wereld heeft geschapen, was immers niet onmachtig een menigte beren of drieste leeuwen op hen los te laten
Of nieuw-geschapen, ongekende, woedende beesten. Beesten, die gloeiende adem uitsnuiven of sissende wolken rook, Of die vreselijke vonken uit de ogen schieten;
of nieuwgeschapen, van woede vervulde, ongekende dieren, die ofwel een vurige adem uitbliezen of een sissende damp verspreidden of uit hun ogen vreselijke vonken schoten,
Die niet slechts door hun geweld hen hadden kunnen verdelgen, Maar wier aanblik alleen hen van schrik had doen sterven.
dieren, waarvan niet alleen het geweld hen kon ombrengen, maar zelfs de schrikwekkende aanblik hen kon doden.
Ook zonder dat hadden ze door één windstoot kunnen vallen, Door uw wraakgericht achtervolgd, En voortgejaagd door uw machtige adem; Maar Gij hebt alles geordend naar maat, getal en gewicht.
Maar ook zonder dat alles hadden zij door een ademstoot geveld kunnen worden, achtervolgd door de gerechtigheid en door de adem van uw macht uiteengeslagen. maar Gij hebt alles naar maat en getal en gewicht geordend.
Zeker, Gij kunt overal uw grote macht ontplooien; Wie zou er kunnen weerstaan aan de kracht van uw arm?
Het is U immers altijd mogelijk uw macht te ontplooien en wie zal er weerstaan aan de kracht van uw arm?
Want heel de aarde is voor U als een stofje op de weegschaal, Als een dauwdruppel, die 's morgens neervalt op het land.
Want de hele wereld is voor U als de kleinigheid die de weegschaal doet hellen en als een dauwdruppel die in de morgenschemering op de aarde valt.
Maar Gij ontfermt U over allen, omdat Gij alles vermoogt; Gij let niet op de zonden der mensen, opdat zij zich bekeren.
Maar Gij ontfermt u over allen, omdat Gij alles vermoogt en Gij telt de zonden van de mensen niet, om hen tot inkeer te laten komen.
Want Gij omsluit in uw liefde alles wat er bestaat, En verafschuwt niets van wat Gij gemaakt hebt. Ja, als Gij iets haat, hadt Gij het niet geschapen.
Want alles wat bestaat hebt Gij lief en Gij verafschuwt niets van wat Gij gemaakt hebt; ja, als Gij iets gehaat hadt, zoudt Gij het niet geschapen hebben.
Hoe zou iets kunnen bestaan, als Gij het niet wilt; Of iets kunnen standhouden, als Gij het niet roept?
En hoe zou iets in stand zijn gebleven, als Gij het niet gewild hadt, of hoe zou iets behouden zijn, dat door U niet was geroepen?
Maar Gij spaart alles, omdat het van U is, Gij, minnaar van al wat leeft, o Heer!
Gij spaart echter alles, omdat het van U is, Gij Heer, die al wat leeft bemint.