Wijsheid 1
Alle 2 beschikbare vertalingen
Bemint de gerechtigheid, gij heersers der aarde: Houdt den Heer voor ogen in rechtschapenheid, En zoekt Hem in oprechtheid des harten.
Hebt de gerechtigheid lief, gij die het land bestuurt; richt uw gedachten op de Heer in goede gezindheid en zoekt Hem in eenvoud van hart,
Want Hij laat Zich vinden door wie Hem niet beproeven, En openbaart Zich aan die Hem niet wantrouwen.
omdat Hij zich laat vinden door wie Hem niet uitdagen en zich toont aan wie niet weigeren in Hem te geloven.
Gedachten van wantrouwen toch trekken van God af; Beproeft men zijn almacht, dan verslaat zij de dwazen.
want kronkelige redeneringen verwijderen de mensen van God en als zij willen beproeven, hoever zijn macht reikt, worden zij, de dwazen, te schande gemaakt.
Neen, in een arglistige ziel treedt de wijsheid niet binnen; Zij woont niet in een lichaam, in de macht der zonde.
In een ziel die op het kwade belust is neemt de wijsheid niet haar intrek en zij woont niet in een lichaam dat zich aan zonde heeft overgegeven.
Want de heilige geest der tucht vlucht alle onoprechtheid, Keert zich af van zondige gedachten, En trekt zich terug, als de ongerechtigheid nadert,
Want de heilige geest die wijsheid leert is afkerig van onoprechtheid en wars van dom geredeneer en Hij trekt zich terug waar de ongerechtigheid nadert.
Zeker, de wijsheid is een geest vol mensenliefde; Maar zij laat den lasteraar niet ongestraft voor zijn taal. Want God is getuige van zijn nieren, Waarachtige bespieder van zijn hart, En beluisteraar van zijn tong.
De wijsheid is een geest die de mensen liefheeft, maar zij laat de godslasteraar niet ongestraft voor wat er over zijn lippen komt: God immers is de getuige van zijn nieren, de feilloze waarnemer van zijn hart en de beluisteraar van zijn tong.
Ja, de geest des Heren vervult het heelal; Alles samenhoudend, draagt Hij kennis van ieder woord.
Want de geest van de Heer vervult het aardrijk en Hij die alles omvat houdt, Hij weet wat er gesproken wordt.
Daarom blijft niemand verborgen, die goddeloos spreekt; De straffende rechtvaardigheid gaat hem niet voorbij.
Geen enkel mens die zondige dingen zegt kan dan ook verborgen blijven en de gerechtigheid zal hem zeker niet voorbijgaan als zij straffend optreedt.
Want zelfs de gedachten van den zondaar worden ontleed; Het gerucht van zijn woorden dringt door tot den Heer, Zodat zijn zonden worden bestraft.
De gedachten van de goddeloze ontkomen namelijk niet aan een onderzoek en het geluid van zijn woorden dringt door tot de Heer: zo worden zijn ongerechtigheden bestraft.
Een naijverig oor toch verneemt alle geluid; Zelfs het zachtste gemompel blijft niet verborgen.
Want het jaloerse oor hoort alles en morrende geluiden blijven niet onopgemerkt.
Wacht u dus wel voor nutteloos morren, En behoedt uw tong voor de laster; Want zelfs heimelijk spreken blijft niet ongestraft, En een mond, die lastert, brengt dood aan de ziel.
Wacht u dus voor gemor waar gij niet beter van wordt en behoedt uw tong voor lasterpraat, want zelfs wat heimelijk gezegd wordt blijft niet zonder gevolgen en een mond die liegt vermoordt de ziel.
Zoekt toch niet de dood door uw verkeerde wandel; Berokkent u geen verderf door de werken van uw handen.
Jaagt niet de dood na door op uw levensweg te dwalen en haalt u het verderf niet op de hals door de werken van uw handen;
Want het is niet God, die de dood heeft gemaakt; Hij vindt geen vreugde in de ondergang van de levenden.
want God heeft de dood niet gemaakt en Hij vindt geen vreugde in de ondergang van hen die leven,
Hij toch heeft alles geschapen om te leven, En de schepselen der aarde helpen mee. Geen verderfbrengend gift bevindt zich daarin, Zelfs het dodenrijk heeft geen macht op aarde;
maar alles heeft Hij voor het zijn geschapen en de schepselen in de wereld zijn heilzaam; er is geen kruid bij dat verderf brengt en de onderwereld heerst niet over de aarde,
Want de gerechtigheid is onsterfelijk.
want de gerechtigheid is onsterfelijk.
Maar de goddelozen roepen de dood met daden en woorden, Ze smachten er naar, als was hij een vriend; Ze hebben met hem een verbond gesloten, Omdat ze verdienen, zijn buit te worden.
Het zijn de goddelozen, die met hun handen en hun woorden de dood hebben ontboden: zij vergingen van verlangen naar hem die zij voor hun vriend hielden en zij sloten een verbond met hem: en verdienen nu eenmaal zijn prooi te worden.