Spreuken 8
Alle 2 beschikbare vertalingen
Waarachtig, de wijsheid roept, De schranderheid verheft haar stem!
Zie, de Wijsheid roept, het Inzicht laat zijn stem horen.
Zij staat langs de weg op de toppen der hoogten, Op het kruispunt der wegen,
Boven op de hoogten langs de weg, op het kruispunt van de paden heeft zij post gevat.
Opzij van de poorten, aan de ingang der stad, Waar men de poorten betreedt, predikt zij luid:
Naast de poorten roept zij luidkeels, bij de poortingangen verheft zij haar stem:
Ik roep tot u, mannen, Ik spreek tot de kinderen der mensen:
`U, mannen, roep ik toe, mijn stem richt zich tot de zonen der mensen.
Leert toch, onnozelen, wat schranderheid is, Verstaat toch, dwazen, wat wijsheid betekent!
Begrijpt wat verstandig is, gij onervarenen, verwerft u inzicht, gij dwazen!
Luistert, want wat ik zeg is zeker, Wat over mijn lippen komt is juist;
Luistert, want ik ga u iets verhevens vertellen en wat over mijn lippen komt is rechtschapen.
Mijn mond spreekt de waarheid, Van leugentaal hebben mijn lippen een afschuw.
Want mijn verhemelte spreekt waarheid en mijn lippen verfoeien de boosheid.
Al mijn woorden zijn oprecht, Niet één ervan is misleidend of vals;
Al de woorden van mijn mond zijn rechtvaardig, geen enkel ervan is krom of verdraaid.
Voor wie ze verstaat, zijn ze allen treffend, Voor wie ze wil begrijpen, allen juist.
Ze zijn alle redelijk voor hem die verstand heeft en heilzaam voor hen die kennis bezitten.
Neemt liever mijn tucht aan dan zilver, Geeft aan kennis de voorkeur boven het fijnste goud;
Aanvaardt mijn onderricht, liever dan zilver en verkiest mijn kennis boven uitgelezen goud;
Want de wijsheid is meer waard dan juwelen, Geen kostbaarheid komt haar nabij!
want de wijsheid is meer waard dan koralen en geen kostbaarheden komen haar nabij.
Ik, wijsheid, ben met overleg vertrouwd, En beschik over weloverwogen kennis;
Ik, de Wijsheid, ik woon bij de verstandigheid en ik beschik over weldoordachte kennis.
Maar hoogmoed en trots, een slechte levenswandel, En een wispelturige tong zijn een afschuw voor mij.
Het kwade haten: dat is de vrees voor Jahwe. Hoogmoed, verwaandheid, wangedrag en een mond vol slinkse woorden: die haat ik.
Ik beschik over raad en beleid, Ik bezit doorzicht en kracht;
Bij mij ligt raad en schranderheid; ik ben het inzicht, bij mij ligt de kracht.
Door mij zijn de koningen koning, En bepalen de leiders wat recht is;
Door mij zijn de koningen koning en stellen de vorsten vast wat recht is.
Door mij zijn de vorsten vorst, En zijn alle rechtvaardige rechters in aanzien.
Door mij heersen de heersers en de gebieders, al degenen die rechtvaardig oordelen.
Die mij beminnen heb ik lief, En die mij zoeken, zullen mij vinden.
Wie mij liefhebben heb ik lief en wie mij zoeken zullen mij vinden.
Ik beschik over rijkdom en aanzien, Over duurzame welvaart en voorspoed;
Bij mij zijn rijkdom en roem, duurzaam bezit en gerechtigheid.
Mijn vrucht is meer waard dan het edelste goud, Meer dan het fijnste zilver mijn oogst.
Mijn vrucht is meer waard dan goud, dan zuiver goud, mijn opbrengst meer dan uitgelezen zilver.
Ik wandel op de weg der gerechtigheid, Midden op de paden van het recht:
Ik bewandel de weg van de gerechtigheid, de paden van het recht,
Om die mij beminnen, met bezit te verrijken, En hun schatkamers te vullen.
om aan hen die mij liefhebben bezit te verlenen en hun schatkamers te vullen.'
Jahweh schiep mij als zijn eerste gewrocht, Als het eerste werk, dat Hij ooit heeft gemaakt;
Jahwe schiep mij aan het begin van zijn wegen, nog voor zijn werken, van oudsher.
Van oudsher ben ik gevormd, Van den beginne, vóór de eerste tijden der aarde.
Van eeuwigheid ben ik gevormd, vanaf het begin, voordat de aarde ontstond.
Toen er nog geen oceanen waren. was ik geboren, Toen er nog geen bronnen, rijk aan water, bestonden;
Toen er nog geen oceaan was, was ik al ontvangen, toen er nog geen bronnen waren, rijk aan water.
Eer de bergen waren neergelaten, Eer de heuvels ontstonden, werd ik geboren,
Voordat de bergen waren neergezet, eerder dan de heuvelen was ik ontvangen.
Eer Hij de aarde had gemaakt en de velden, En alle grondstoffen der wereld.
Hij had de aarde nog niet gemaakt en de velden, zelfs niet de elementen van de wereld.
Toen Hij de hemel welfde, was ik aanwezig, Toen Hij een kring trok rond het vlak van de oceaan;
Toen Hij de hemel op zijn plaats zette, was ik erbij, toen Hij over de oceaan een boog trok,
Toen Hij daarboven de wolken bevestigde, En de bronnen van de oceaan begonnen te stromen;
toen Hij daarboven het machtige wolkengewelf zette, toen Hij de geweldige bronnen van de oceaan maakte,
Toen Hij de zee haar grenzen stelde, Dat de wateren haar oevers niet zouden overschrijden; Toen Hij de fundamenten der aarde legde:
toen Hij de zee haar grens gaf, zodat het water zijn gebod niet overtrad, toen Hij de grondvesten der aarde bouwde.
Was ik bij Hem als een troetelkind, Was ik elke dag zijn vermaak, Dartelde ik heel de tijd onder zijn ogen,
Ik was bij Hem als uitvoerster, ik was zijn vreugde, dag in dag uit mij verheugend voor zijn aanschijn, altijd door,
Spelend op zijn wereldrond, En mij vermakend met de kinderen der mensen.
mij verheugend over zijn aardrijk en mijn vreugde vindend bij de mensen.
Welnu dan kinderen luistert naar mij; Gelukkig zij, die mijn wegen bewaren;
Welnu, zonen, luistert naar mij: gelukkig degenen die zich aan mijn wegen houden!
Hoort naar de lessen, weest wijs, en verwerpt ze niet. En de wacht houden aan de posten van mijn poorten.
Luistert naar mijn onderricht, zodat gij wijs wordt, en onttrekt u er niet aan.
Gelukkig de mens, die naar mij luistert, Die elke dag aan mijn deuren waken,
Gelukkig de man die naar mij luistert, die waakt bij mijn poorten, dag in dag uit, die blijft wachten bij mijn deurposten.
Wie mij vindt, heeft het leven gevonden, En welbehagen verkregen van Jahweh;
Want wie mij vindt, die vindt het leven en verwerft de gunst van Jahwe,
Maar wie mij mist, benadeelt zichzelf, En al wie mij haten, beminnen de dood!
maar wie mij misloopt, schaadt zichzelf: allen die mij haten beminnen de dood.