Spreuken 30

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Woorden van Agoer, den zoon van Jake, uit Massa De mens spreekt: Ik heb mij afgemat, o God; Ik heb mij afgemat, o God; ik ben op!

WILLIBRORD

De woorden van Agur, de zoon van Jake, uit Massa. Godsspraak van die man: Ik heb mij vermoeid, o God! Ik heb mij vermoeid, o God, ik kan niet meer!

2
CANISIUS

Ik ben de domste van alle mensen, Ik bezit geen mensenverstand;

WILLIBRORD

Ik was dommer dan ooit een man was en menselijke kennis heb ik niet;

3
CANISIUS

Maar God heeft mij wijsheid geleerd Nu bezit ik kennis van den Heilige!

WILLIBRORD

ik heb geen wijsheid geleerd en ik ken ook niet de wetenschap van de Hoogheilige.

4
CANISIUS

Wie steeg ten hemel op, en daalde weer neer; Wie ving de wind in zijn holle hand; Wie bond het water in zijn mantel; Wie stelde de grenzen der aarde vast? Hoe is zijn

WILLIBRORD

Wie is ten hemel opgestegen en weer neergedaald? Wie heeft de wind in zijn handen gevat? Wie heeft het water in een kleed gebonden? Wie heeft de grenzen der aarde vastgesteld? Hoe luidt zijn naam? Hoe luidt de naam van zijn zoon, als gij het weet?

5
CANISIUS

Elk woord van God is vertrouwd; Hij is een schild, voor wie op Hem bouwen.

WILLIBRORD

Ieder woord van God is door het vuur gelouterd en Hij is een schild voor wie bij Hem schuilen.

6
CANISIUS

Voeg aan zijn woorden niets toe, Anders berispt Hij u, en blijkt ge een leugenaar.

WILLIBRORD

Aan zijn woorden moogt gij niets toevoegen, want Hij zou u berispen en gij zoudt blijken een leugenaar te zijn.

7
CANISIUS

Twee dingen wil ik van U vragen, Weiger mij die niet, eer ik sterf:

WILLIBRORD

Twee dingen vraag ik van U, weiger mij die niet, aleer ik sterf:

8
CANISIUS

Onwaarheid en leugentaal, Houd ze verre van mij! Geef mij armoede noch rijkdom, Maar schenk mij het voedsel, dat ik nodig heb,

WILLIBRORD

Houd valsheid en leugen verre van mij, geef mij armoede noch rijkdom, doe mij het brood genieten dat mijn rantsoen is,

9
CANISIUS

Opdat ik U in mijn overvloed niet verloochene En zeggen durf: "Wie is Jahweh!" Of

WILLIBRORD

opdat ik niet verzadigd raak en U ga verloochenen en ga zeggen: `Wie is Jahwe?' - opdat ik niet arm word en ga stelen en mij aan de naam van mijn God vergrijp.

10
CANISIUS

Belaster een knecht niet bij zijn meester; Anders vloekt hij u, en boet gij ervoor.

WILLIBRORD

Belaster een slaaf niet bij zijn meester: hij zou u vervloeken en het zou u duur te staan komen.

11
CANISIUS

Wee het geslacht, dat zijn vader vloekt, En zijn moeder niet eert;

WILLIBRORD

Er is een geslacht dat zijn vader vervloekt en zijn moeder niet zegent;

12
CANISIUS

Het geslacht, dat zich onschuldig waant, Maar niet eens is schoongewassen van zijn vuil;

WILLIBRORD

er is een geslacht, dat rein is in zijn eigen ogen, maar dat van zijn vuil niet schoon is gewassen;

13
CANISIUS

Het geslacht dat uit de hoogte neerziet, En de wenkbrauwen optrekt;

WILLIBRORD

er is een geslacht met o zo verwaten ogen, zo hoog geheven wimpers;

14
CANISIUS

Het geslacht, met tanden als zwaarden En kiezen als messen, Om den arme van de aarde weg te vreten, En den behoeftige weg van zijn grond.

WILLIBRORD

er is een geslacht, dat tanden heeft als zwaarden en een gebit als messen, om uit het land de armen weg te eten, uit het mensenvolk de behoeftigen.

15
CANISIUS

De bloedzuiger heeft twee dochters, Ze heten: Hap, hap! Drie dingen zijn niet te verzadigen; Vier dingen zeggen nimmer: genoeg!

WILLIBRORD

De bloedzuiger heeft twee dochters, Geef en Geef. Drie dingen worden nooit verzadigd, vier dingen zeggen nooit: `Het is genoeg':

16
CANISIUS

De onderwereld, De onvruchtbare moederschoot, Het land, dat water te kort komt, Het vuur, dat nooit "genoeg" zegt.

WILLIBRORD

de onderwereld, de onvruchtbare schoot, het land dat niet met water te verzadigen is en het vuur dat nooit zegt: `Het is genoeg'.

17
CANISIUS

Een oog, dat met vader spot, En met de gehoorzaamheid aan moeder lacht: De raven van het dal zullen het uitpikken, De jonge arenden het opvreten.

WILLIBRORD

Een oog dat een vader hoont en de gehoorzaamheid aan een moeder minacht, door de raven aan de beek zal het worden uitgepikt en door de arendsjongen worden opgevreten.

18
CANISIUS

Drie dingen zijn mij te wonderlijk, Vier dingen begrijp ik niet:

WILLIBRORD

Drie dingen zijn mij al te wonderbaarlijk, vier dingen begrijp ik niet:

19
CANISIUS

De weg van een arend door de lucht, De weg van een slang over de rots, De weg van een schip midden door zee, En de weg van een man naar een meisje.

WILLIBRORD

de weg van de arend door de lucht, de weg van een slang over de rots, de weg van een schip dwars door de zee en de weg van een man naar een jong meisje.

20
CANISIUS

Maar dit is de weg van een overspelige vrouw: Ze eet, veegt zich de mond af, En zegt: Ik heb geen kwaad gedaan.

WILLIBRORD

Zo is ook de weg van de overspelige vrouw, die eet en haar mond afveegt en zegt: `Ik heb geen kwaad gedaan'.

21
CANISIUS

Onder drie dingen beeft de aarde, Onder vier dingen houdt ze het niet uit:

WILLIBRORD

Om drie dingen beeft de aarde, om vier dingen, die zij niet verdraagt:

22
CANISIUS

Onder een slaaf, wanneer hij koning wordt; Onder een dwaas, als hij genoeg te eten heeft;

WILLIBRORD

om een slaaf, die koning wordt, om een zot die zich heeft volgegeten,

23
CANISIUS

Onder een oude vrijster, die nog een man vindt; En onder een slavin, die haar meesteres verdringt

WILLIBRORD

om een versmade vrouw die een man krijgt, om een slavin die haar meesteres heeft verdrongen.

24
CANISIUS

Vier dingen zijn de kleinste op aarde; Toch zijn ze wijzen te slim af!

WILLIBRORD

Vier dingen op aarde zijn heel klein, maar ze zijn wijzer dan de wijzen:

25
CANISIUS

De mieren: het is een volk zonder kracht, Maar ‘s zomers vergaart het zijn voedsel;

WILLIBRORD

de mieren, een volk dat niet sterk is, zorgen in de oogsttijd voor hun voedsel,

26
CANISIUS

De klipdassen: het zijn zwakke dieren, Maar ze hebben hun hol in de rots;

WILLIBRORD

de klipdassen, een volk dat niet machtig is, vinden hun verblijf in de rotsen;

27
CANISIUS

De sprinkhanen: ze hebben geen koning, Maar hun zwerm trekt ordelijk uit;

WILLIBRORD

de sprinkhanen hebben geen koning, maar zij trekken als geordende scharen op;

28
CANISIUS

Een hagedis: ze laat zich met de handen vatten, Maar ze woont in de paleizen des konings.

WILLIBRORD

de hagedis kan met de handen gepakt worden, maar zij woont in koningspaleizen.

29
CANISIUS

Drie dingen hebben een statige tred; Vier dingen hebben een statige gang:

WILLIBRORD

Drie zijn er, die een statige tred hebben, en vier een statige gang:

30
CANISIUS

Een leeuw, de held onder de dieren, Voor niets schrikt hij terug;

WILLIBRORD

de leeuw, de held onder de dieren; hij maakt voor niemand rechtsomkeert;

31
CANISIUS

Een haan, die trots voor de kippen uitloopt; Een bok, die de geiten voorafgaat; Een koning aan het hoofd van zijn troepen.

WILLIBRORD

de haan, de bok en de koning, vergezeld van zijn krijgsvolk.

32
CANISIUS

Moogt ge dwaas zijn of verstandig: Als ge u verheffen wilt, hand op de mond!

WILLIBRORD

Of gij u nu in onbezonnenheid verheft of weloverwogen: hand op de mond!

33
CANISIUS

Want een druk op melk geeft boter, Een druk op de neus geeft bloed, Een druk op de gramschap geeft twist!

WILLIBRORD

Slaat men op de melk, dan komt er boter; slaat men op de neus, dan komt er bloed, slaat men op de toorn, dan komt er ruzie.