Spreuken 30
Alle 2 beschikbare vertalingen
Woorden van Agoer, den zoon van Jake, uit Massa De mens spreekt: Ik heb mij afgemat, o God; Ik heb mij afgemat, o God; ik ben op!
De woorden van Agur, de zoon van Jake, uit Massa. Godsspraak van die man: Ik heb mij vermoeid, o God! Ik heb mij vermoeid, o God, ik kan niet meer!
Ik ben de domste van alle mensen, Ik bezit geen mensenverstand;
Ik was dommer dan ooit een man was en menselijke kennis heb ik niet;
Maar God heeft mij wijsheid geleerd Nu bezit ik kennis van den Heilige!
ik heb geen wijsheid geleerd en ik ken ook niet de wetenschap van de Hoogheilige.
Wie steeg ten hemel op, en daalde weer neer; Wie ving de wind in zijn holle hand; Wie bond het water in zijn mantel; Wie stelde de grenzen der aarde vast? Hoe is zijn
Wie is ten hemel opgestegen en weer neergedaald? Wie heeft de wind in zijn handen gevat? Wie heeft het water in een kleed gebonden? Wie heeft de grenzen der aarde vastgesteld? Hoe luidt zijn naam? Hoe luidt de naam van zijn zoon, als gij het weet?
Elk woord van God is vertrouwd; Hij is een schild, voor wie op Hem bouwen.
Ieder woord van God is door het vuur gelouterd en Hij is een schild voor wie bij Hem schuilen.
Voeg aan zijn woorden niets toe, Anders berispt Hij u, en blijkt ge een leugenaar.
Aan zijn woorden moogt gij niets toevoegen, want Hij zou u berispen en gij zoudt blijken een leugenaar te zijn.
Twee dingen wil ik van U vragen, Weiger mij die niet, eer ik sterf:
Twee dingen vraag ik van U, weiger mij die niet, aleer ik sterf:
Onwaarheid en leugentaal, Houd ze verre van mij! Geef mij armoede noch rijkdom, Maar schenk mij het voedsel, dat ik nodig heb,
Houd valsheid en leugen verre van mij, geef mij armoede noch rijkdom, doe mij het brood genieten dat mijn rantsoen is,
Opdat ik U in mijn overvloed niet verloochene En zeggen durf: "Wie is Jahweh!" Of
opdat ik niet verzadigd raak en U ga verloochenen en ga zeggen: `Wie is Jahwe?' - opdat ik niet arm word en ga stelen en mij aan de naam van mijn God vergrijp.
Belaster een knecht niet bij zijn meester; Anders vloekt hij u, en boet gij ervoor.
Belaster een slaaf niet bij zijn meester: hij zou u vervloeken en het zou u duur te staan komen.
Wee het geslacht, dat zijn vader vloekt, En zijn moeder niet eert;
Er is een geslacht dat zijn vader vervloekt en zijn moeder niet zegent;
Het geslacht, dat zich onschuldig waant, Maar niet eens is schoongewassen van zijn vuil;
er is een geslacht, dat rein is in zijn eigen ogen, maar dat van zijn vuil niet schoon is gewassen;
Het geslacht dat uit de hoogte neerziet, En de wenkbrauwen optrekt;
er is een geslacht met o zo verwaten ogen, zo hoog geheven wimpers;
Het geslacht, met tanden als zwaarden En kiezen als messen, Om den arme van de aarde weg te vreten, En den behoeftige weg van zijn grond.
er is een geslacht, dat tanden heeft als zwaarden en een gebit als messen, om uit het land de armen weg te eten, uit het mensenvolk de behoeftigen.
De bloedzuiger heeft twee dochters, Ze heten: Hap, hap! Drie dingen zijn niet te verzadigen; Vier dingen zeggen nimmer: genoeg!
De bloedzuiger heeft twee dochters, Geef en Geef. Drie dingen worden nooit verzadigd, vier dingen zeggen nooit: `Het is genoeg':
De onderwereld, De onvruchtbare moederschoot, Het land, dat water te kort komt, Het vuur, dat nooit "genoeg" zegt.
de onderwereld, de onvruchtbare schoot, het land dat niet met water te verzadigen is en het vuur dat nooit zegt: `Het is genoeg'.
Een oog, dat met vader spot, En met de gehoorzaamheid aan moeder lacht: De raven van het dal zullen het uitpikken, De jonge arenden het opvreten.
Een oog dat een vader hoont en de gehoorzaamheid aan een moeder minacht, door de raven aan de beek zal het worden uitgepikt en door de arendsjongen worden opgevreten.
Drie dingen zijn mij te wonderlijk, Vier dingen begrijp ik niet:
Drie dingen zijn mij al te wonderbaarlijk, vier dingen begrijp ik niet:
De weg van een arend door de lucht, De weg van een slang over de rots, De weg van een schip midden door zee, En de weg van een man naar een meisje.
de weg van de arend door de lucht, de weg van een slang over de rots, de weg van een schip dwars door de zee en de weg van een man naar een jong meisje.
Maar dit is de weg van een overspelige vrouw: Ze eet, veegt zich de mond af, En zegt: Ik heb geen kwaad gedaan.
Zo is ook de weg van de overspelige vrouw, die eet en haar mond afveegt en zegt: `Ik heb geen kwaad gedaan'.
Onder drie dingen beeft de aarde, Onder vier dingen houdt ze het niet uit:
Om drie dingen beeft de aarde, om vier dingen, die zij niet verdraagt:
Onder een slaaf, wanneer hij koning wordt; Onder een dwaas, als hij genoeg te eten heeft;
om een slaaf, die koning wordt, om een zot die zich heeft volgegeten,
Onder een oude vrijster, die nog een man vindt; En onder een slavin, die haar meesteres verdringt
om een versmade vrouw die een man krijgt, om een slavin die haar meesteres heeft verdrongen.
Vier dingen zijn de kleinste op aarde; Toch zijn ze wijzen te slim af!
Vier dingen op aarde zijn heel klein, maar ze zijn wijzer dan de wijzen:
De mieren: het is een volk zonder kracht, Maar ‘s zomers vergaart het zijn voedsel;
de mieren, een volk dat niet sterk is, zorgen in de oogsttijd voor hun voedsel,
De klipdassen: het zijn zwakke dieren, Maar ze hebben hun hol in de rots;
de klipdassen, een volk dat niet machtig is, vinden hun verblijf in de rotsen;
De sprinkhanen: ze hebben geen koning, Maar hun zwerm trekt ordelijk uit;
de sprinkhanen hebben geen koning, maar zij trekken als geordende scharen op;
Een hagedis: ze laat zich met de handen vatten, Maar ze woont in de paleizen des konings.
de hagedis kan met de handen gepakt worden, maar zij woont in koningspaleizen.
Drie dingen hebben een statige tred; Vier dingen hebben een statige gang:
Drie zijn er, die een statige tred hebben, en vier een statige gang:
Een leeuw, de held onder de dieren, Voor niets schrikt hij terug;
de leeuw, de held onder de dieren; hij maakt voor niemand rechtsomkeert;
Een haan, die trots voor de kippen uitloopt; Een bok, die de geiten voorafgaat; Een koning aan het hoofd van zijn troepen.
de haan, de bok en de koning, vergezeld van zijn krijgsvolk.
Moogt ge dwaas zijn of verstandig: Als ge u verheffen wilt, hand op de mond!
Of gij u nu in onbezonnenheid verheft of weloverwogen: hand op de mond!
Want een druk op melk geeft boter, Een druk op de neus geeft bloed, Een druk op de gramschap geeft twist!
Slaat men op de melk, dan komt er boter; slaat men op de neus, dan komt er bloed, slaat men op de toorn, dan komt er ruzie.