Spreuken 26

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Als sneeuw bij zomer, en regen bij oogst: Zo slecht past eerbetoon bij een dwaas.

WILLIBRORD

Zoals sneeuw niet past bij de zomer en regen niet bij de oogsttijd, zo past glorie niet bij een dwaas.

2
CANISIUS

Als een vogel, die fladdert, en een zwaluw, die vliegt: Zo is een onverdiende verwensing; zij treft geen doel.

WILLIBRORD

Zoals een mus wegfladdert en een zwaluw heenvliegt, zo gaat het met een ongegronde vervloeking: zij komt niet uit.

3
CANISIUS

Voor het paard een zweep, voor den ezel een toom, Voor de rug der dwazen een stok.

WILLIBRORD

De zweep is voor het paard, de teugel voor de ezel en de stok voor de rug van de dwazen.

4
CANISIUS

Antwoord een dwaas niet naar zijn dwaasheid, Anders mocht ge zelf eens op hem lijken.

WILLIBRORD

Antwoord een dwaas niet zo naar zijn domheid dat gijzelf aan hem gelijk wordt.

5
CANISIUS

Antwoord een dwaas naar zijn dwaasheid, Anders denkt hij nog, dat hij wijs is

WILLIBRORD

Antwoord een dwaas zo naar zijn domheid dat hij niet wijs wordt in zijn eigen ogen.

6
CANISIUS

Men snijdt zich de voeten af en mishandelt zichzelf, Wie een dwaas een boodschap laat doen.

WILLIBRORD

Hij hakt zichzelf de voeten af en hij drinkt ellende, degene die een boodschap laat overbrengen door een dwaas.

7
CANISIUS

Voor een lamme hebben zijn benen geen nut; Zo is het met een spreuk in de mond van dwazen.

WILLIBRORD

De benen van een lamme die slap hangen: dat is een spreuk in de mond van de dwazen.

8
CANISIUS

Als iemand, die een kei bij een edelsteen legt, Is hij, die eerbetoon schenkt aan een dwaas

WILLIBRORD

Zoals het vastbinden van een steen aan een slinger, zo is het geven van eer aan een dwaas.

9
CANISIUS

Als een doornstok in de hand van een dronkaard, Is een spreuk in de mond van dwazen.

WILLIBRORD

Een doorn die steekt in de hand van een dronkaard: dat is een spreuk in de mond van een dwaas.

10
CANISIUS

Als een schutter, die alle voorbijgangers verwondt, Is hij, die een dwaas en een dronkaard in dienst neemt.

WILLIBRORD

Een schutter die iedere voorbijganger treft is hij die een dwaas en een dronkaard in dienst neemt.

11
CANISIUS

Als een hond, die naar zijn braaksel terugkeert, Is een dwaas, die zijn dwaasheid herhaalt.

WILLIBRORD

Als een hond die naar zijn braaksel terugkeert is de dwaas die zijn domheid herhaalt.

12
CANISIUS

Als ge iemand ziet, die meent dat hij wijs is: Dan is er meer hoop voor een dwaas dan voor hem.

WILLIBRORD

Ziet gij een man die wijs is in zijn eigen ogen, dan is er meer hoop voor een dwaas dan voor hem.

13
CANISIUS

De luiaard zegt: "Er loopt een wild beest op de weg, Er is een leeuw in de straten!"

WILLIBRORD

De luiaard zegt: `Er loopt een leeuw op straat! Op het plein loopt een leeuw!'

14
CANISIUS

Zoals een deur draait op haar hengsels, Zo draait een luiaard zich om in zijn bed.

WILLIBRORD

De deur draait op de deurpin, de luiaard op zijn bed.

15
CANISIUS

Al heeft een luiaard zijn hand in de schotel gestoken, Hij is nog te traag, om haar naar de mond te brengen.

WILLIBRORD

De luiaard doopt zijn hand in de schotel, maar hij is te moe om haar naar zijn mond terug te brengen.

16
CANISIUS

Een luiaard denkt, dat hij wijzer is Dan zeven mensen, die verstandige antwoorden geven.

WILLIBRORD

Een luiaard is wijzer in zijn eigen ogen dan zeven mensen die verstandige antwoorden geven.

17
CANISIUS

Als iemand, die een hond bij zijn staart pakt, Is hij, die zich bemoeit met een twist, die hem niet raakt.

WILLIBRORD

Hij grijpt een passerende hond bij de oren, de man die zich mengt in een twist die hem niet aangaat.

18
CANISIUS

Als iemand, die als een dolleman Dodelijke fakkels en pijlen wegslingert,

WILLIBRORD

Zoals een dolleman die staat te schieten met schichten en pijlen en moordtuig,

19
CANISIUS

Zo is de man, die zijn naaste bedriegt, En dan zegt: Ik deed het maar voor de grap!

WILLIBRORD

zo is de man die zijn naaste bedriegt en zegt: `Ik doe het toch maar voor de grap.'

20
CANISIUS

Bij gebrek aan hout gaat het vuur uit; Waar geen lastertong is, bedaart de twist.

WILLIBRORD

Als er geen hout meer is, gaat het vuur uit. Als er geen lasteraar meer is, houdt de ruzie op.

21
CANISIUS

Een blaasbalg bij gloeiende kolen, en hout op het vuur: Zo is een twistziek mens bij het ruziestoken.

WILLIBRORD

Wat een blaasbalg is voor de gloeiende kolen en wat hout is voor het vuur, dat is een twistziek mens als het op ruziestoken aankomt.

22
CANISIUS

De woorden van een lastertong zijn als lekkernijen, Ze glijden af naar het diepst van de maag.

WILLIBRORD

De woorden van een lasteraar zijn als lekkernijen: ze dalen af tot diep in de ingewanden.

23
CANISIUS

Als een aarden pot, met zilverglazuur overtrokken, Zijn vleiende woorden, als het hart ze niet meent.

WILLIBRORD

Als zilverglazuur op een potscherf, zo zijn brandende lippen, terwijl het hart boosaardig is.

24
CANISIUS

De vijand veinst met zijn lippen, Maar innerlijk bergt hij bedrog.

WILLIBRORD

Iemand die haat, veinst met zijn lippen, maar in zijn binnenste zint hij op bedrog.

25
CANISIUS

Al spreekt hij vriendelijk, vertrouw hem niet; Want zeven gruwelen zijn in zijn hart.

WILLIBRORD

Ook al spreekt hij vriendelijk, vertrouw hem niet, want er schuilen zeven gruwelen in zijn hart.

26
CANISIUS

Al weet iemand zijn haat bedriegelijk te verbergen, Zijn slechtheid komt in de vergadering aan het licht.

WILLIBRORD

Al verbergt zijn haat zich achter veinzerij, zijn boosaardigheid komt in de vergadering toch aan het licht.

27
CANISIUS

Wie een kuil graaft, valt er zelf in; Wie een steen voortwentelt, op hem rolt die terug.

WILLIBRORD

Wie een kuil graaft, valt er zelf in; wie een steen voortrolt, wordt er zelf door getroffen.

28
CANISIUS

Een leugentong haat oprechtheid, Een gladde tong verwekt onrust.

WILLIBRORD

Een leugenachtige tong haat haar slachtoffers en een gladde mond brengt verderf.