Ruth 2

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Nu had Noömi een bloedverwant van de kant van haar man, een vermogend man uit Eliméleks geslacht, Bóoz genaamd.

WILLIBRORD

Nu was Noomi van de kant van haar man verwant aan een zekere Boaz, een vermogend man uit de familie van Elimelek.

2
CANISIUS

Eens zei Rut, de moabietische, tot Noömi: Ik zal naar het veld gaan, om aren te lezen achter hem, in wiens ogen ik genade vinden zal. Zij antwoordde: Ga, mijn dochter.

WILLIBRORD

Ruth, de Moabitische, zei tot Noomi: ` Ik zou wel naar het land willen gaan om ergens achter een maaier, die mij dat toestaat, aren te lezen. ' Noomi antwoordde: ` Doe dat, mijn dochter. '

3
CANISIUS

Ze ging dus, en begon in het veld achter de maaiers aren te lezen. Nu wilde het toeval, dat het een akker was van Bóoz uit het geslacht van Elimélek.

WILLIBRORD

Zij ging dus naar het land om aren te lezen achter de maaiers. Het toeval wilde dat ze terecht kwam op de akker van Boaz, die man uit de familie van Elimelek.

4
CANISIUS

En zie, daar kwam Bóoz uit Betlehem aan. Hij groette de maaiers: Jahweh zij met u! Zij groetten hem terug: Jahweh zegene u!

WILLIBRORD

In de loop van de dag kwam ook Boaz zelf uit Betlehem. Hij zei tegen de maaiers: ` Jahwe zij met u ', en de maaiers antwoordden: ` Wees gezegend door Jahwe. '

5
CANISIUS

Daarop vroeg Bóoz aan den opzichter der maaiers: Van wie is dat meisje daar?

WILLIBRORD

Boaz richtte zich tot de knecht die de leiding had over de maaiers en vroeg: ` Van wie is die jonge vrouw? '

6
CANISIUS

De opzichter der maaiers antwoordde: Dat is de jonge moabietische, die met Noömi uit het land van Moab is teruggekomen.

WILLIBRORD

De knecht die de leiding over de maaiers had antwoordde: ` Het is die jonge Moabitische, die met Noomi is meegekomen uit de vlakte van Moab.

7
CANISIUS

Ze zei: Ik zou graag aren willen lezen en achter de maaiers bij de schoven gaan rapen. Zo kwam ze, en was van vanmorgen tot nu toe op de been; geen ogenblik rust heeft ze zich gegund.

WILLIBRORD

Zij vroeg of zij aren mocht lezen achter de maaiers. Sinds zij vanmorgen hier is gekomen, is zij onafgebroken bezig geweest en heeft zij zich amper rust gegund. '

8
CANISIUS

Nu richtte Bóoz zich tot Rut: Luister eens, mijn kind; ge moet niet op een andere akker gaan rapen en hier niet vandaan gaan, maar bij mijn knechten blijven.

WILLIBRORD

Toen richtte Boaz zich tot Ruth en zei: ` Hoor eens, mijn dochter, je moet niet op een andere akker gaan lezen. Ga hier niet vandaan en sluit je aan bij mijn meiden.

9
CANISIUS

Ge houdt u aan de akker, die ze maaien, en blijft hen volgen. Ik heb mijn jongens reeds bevolen, u niet lastig te vallen. En als ge dorst hebt, gaat ge naar de kruiken, en drinkt ge van wat de jongens scheppen.

WILLIBRORD

Volg ze op de voet en houd je ogen gevestigd op de akker die gemaaid wordt. Ik heb mijn knechten opdracht gegeven, je te laten begaan. En als je dorst krijgt, ga dan naar de waterkruiken en drink van het water dat de knechten geput hebben. '

10
CANISIUS

Toen boog ze zich plat voor hem ter aarde, en zei: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat ge u iets aan mij gelegen laat liggen, ofschoon ik maar een vreemde ben?

WILLIBRORD

Ruth wierp zich diep gebogen ter aarde en zei: ` Waaraan heb ik het verdiend dat u zo goed voor mij bent? Ik ben toch maar een vreemdeling. '

11
CANISIUS

Bóoz hernam: Men heeft me verteld, wat ge na de dood van uw man voor uw schoonmoeder gedaan hebt; hoe ge uw vader en uw moeder verliet en het land, waar ge geboren zijt, om naar een volk te gaan, dat u vóór die tijd onbekend was.

WILLIBRORD

Boaz gaf haar ten antwoord: ` Er is mij uitvoerig verteld wat je na de dood van je man allemaal voor je schoonmoeder gedaan hebt; vader, moeder en geboorteland heb je verlaten om naar een volk te gaan dat je tevoren onbekend was.

12
CANISIUS

Jahweh vergelde u wat ge gedaan hebt! Moge Jahweh, de God van Israël, onder wiens vleugelen ge uw toevlucht zijt komen zoeken, u overvloedig belonen.

WILLIBRORD

Jahwe, de God van Israel, onder wiens vleugels je een toevlucht gezocht hebt, moge je dat vergelden en niets laten ontbreken aan je loon. '

13
CANISIUS

Rut hernam: Heer, laat me slechts genade in uw ogen vinden! Gij hebt me moed gegeven en vleiende woorden tot uw dienstmaagd gesproken, ofschoon ik me niet met een van uw dienstmaagden vergelijken mag.

WILLIBRORD

Ruth antwoordde: ` U bent goed voor mij geweest, mijnheer, door mij gerust te stellen en zo vriendelijk tot uw dienares te spreken, terwijl ik niet eens een van uw dienaressen ben. '

14
CANISIUS

Toen het etenstijd was, zeide Bóoz tot haar: Kom hier, dan kunt ge meeëten van onze spijzen, en uw brood meedopen in de azijn. Ze ging dus bij de maaiers zitten; en hij gaf haar zoveel geroosterd graan, dat ze volop kon eten en nog overhield.

WILLIBRORD

Toen het etenstijd was, zei Boaz tot haar: ` Kom erbij, dan kun je met ons eten en je brood dopen in de azijn. ' Zij ging bij de maaiers zitten en Boaz gaf haar gepoft graan. Zij at tot ze verzadigd was en hield nog over.

15
CANISIUS

Toen ze opstond, om weer aren te lezen, beval Bóoz zijn knechten: Laat haar ook wat tussen de schoven rapen, en hindert haar niet.

WILLIBRORD

Toen zij opstond om weer aren te gaan lezen, gaf Boaz zijn knechten bevel: ` Ook rondom de schoven mag zij lezen en jullie mogen het haar niet lastig maken;

16
CANISIUS

Ge moet ook met opzet voor haar wat uit de bossen laten glippen, en als ze het opraapt, niet tegen haar uitvallen.

WILLIBRORD

integendeel, trek opzettelijk wat aren uit de schoven en laat die vallen; en als zij die opraapt maak er dan geen aanmerking op. '

17
CANISIUS

Zo bleef ze tot de avond aren lezen op de akker; toen klopte ze uit, wat ze geraapt had: Het was bijna een hele efa gerst.

WILLIBRORD

Zo bleef zij tot de avond aren lezen op het land. Toen klopte zij de aren leeg die ze had bijeengelezen; zij had bijna een hele efa gerst

18
CANISIUS

Ze nam het mee en ging naar de stad. Toen haar schoonmoeder zag, wat ze verzameld had, en Rut haar ook nog verraste met wat zij, na zelf volop gegeten te hebben, had overgehouden,

WILLIBRORD

en ging daarmee naar de stad. Toen haar schoonmoeder zag, hoeveel zij verzameld had, en toen Ruth ook nog het overschot van de overvloedige maaltijd voor den dag haalde en haar dit gaf,

19
CANISIUS

vroeg haar schoonmoeder haar: Waar hebt ge vandaag verzameld, en met wien hebt ge te doen gehad? Gezegend hij, die zich over u heeft ontfermd. Nu vertelde ze haar schoonmoeder,

WILLIBRORD

zei haar schoonmoeder: ` Waar heb jij vandaag aren gelezen? Waar heb je gewerkt? Gezegend de man die zo vriendelijk voor je geweest is. ' Ruth vertelde haar schoonmoeder, bij wie ze gewerkt had. ` De man bij wie ik vandaag gewerkt heb, ' zei ze, ` heet Boaz. '

20
CANISIUS

Toen zei Noömi tot haar schoondochter: Moge hij zegen ontvangen van Jahweh, die in zijn ontferming levenden noch doden vergeet! En ze ging voort: Die man is ons verwant; hij is een van onze lossers.

WILLIBRORD

Noomi zei tot haar schoondochter: ` Moge die man gezegend worden door Jahwe die tegenover de levenden en de doden zijn trouw handhaaft. ' Zij vervolgde: ` Die man is met ons verwant; hij is een van degenen die familieverplichtingen tegenover ons hebben. '

21
CANISIUS

Rut, de moabietische, hernam: Hij heeft me ook nog gezegd: "Blijf bij mijn knechten,

WILLIBRORD

Ruth, de Moabitische, zei: ` Hij heeft mij zelfs gezegd dat ik mij bij zijn knechten kon aansluiten totdat zij al zijn koren gemaaid hebben. '

22
CANISIUS

En Noömi zei tot haar schoondochter Rut: Het is goed, mijn dochter, dat ge met zijn knechten meegaat; op een ander veld kon men u wel eens lastig vallen.

WILLIBRORD

Noomi antwoordde: ` Het is goed, mijn dochter, dat je met zijn meiden meegaat. Op een andere akker zouden ze wel eens moeilijkheden kunnen maken. '

23
CANISIUS

Zo bleef ze bij de knechten van Bóoz aren lezen, tot de gehele gerste- en tarweoogst binnen was. Daarna bleef ze bij haar schoonmoeder thuis.

WILLIBRORD

Ruth bleef dus bij de meiden van Boaz om tot het einde van de gerste - en tarweoogst aren te lezen. Zij bleef bij haar schoonmoeder wonen.

24
CANISIUS

Neen, mijn zonen, ze zijn niet fraai, de verhalen, die ik het volk van Jahweh heb horen verspreiden.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

25
CANISIUS

Beledigt de ene mens den ander, dan zal God voor hem bemiddelen; maar als een mens tegen Jahweh opstaat, wie zal dan voor hem tussenbeide komen? Maar ze luisterden niet

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

26
CANISIUS

De jonge Samuël echter werd steeds groter en schoner, voor Jahweh zowel als voor de mensen.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

27
CANISIUS

Eens kwam een godsman Eli zeggen: Zo spreekt Jahweh! Ik heb mij duidelijk geopenbaard aan uw voorvaderen, toen zij in Egypte slaven waren van Farao’s huis.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

28
CANISIUS

Want uit alle stammen van Israël heb Ik hen uitverkoren als mijn priesters, om mijn altaar te bestijgen, om wierook te branden en voor mijn aanschijn het borstkleed te dragen. Bovendien stond Ik aan uws vaders huis alle vuuroffers van Israëls zonen af.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

29
CANISIUS

Waarom zijt ge dan afgunstig op het offer en de gave, die Ik voor Mijzelf heb bestemd?

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

30
CANISIUS

Daarom, zegt Jahweh, Israëls God! Ik had plechtig verzekerd: Uw huis en het huis van uw vader zullen tot in eeuwigheid voor mijn aanschijn vertoeven. Maar nu zegt Jahweh: Dat zij verre van Mij! Want eert iemand Mij, dan vereer Ik hem; maar veracht iemand Mij, dan wordt hij veracht.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

31
CANISIUS

Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm breek en die van uws vaders huis, zodat er geen grijsaard in uw familie zal zijn.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

32
CANISIUS

Als een afgunstige toeschouwer zult ge het moeten aanzien, hoeveel goed Ik aan Israël doe; maar nooit zal er een grijsaard in uw familie zijn.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

33
CANISIUS

Heel uw talrijke familie zal in de mannelijke leeftijd sterven, behalve één, dien Ik niet van mijn altaar zal verwijderen, om zijn ogen te laten verkwijnen en zijn geest te laten versmachten.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

34
CANISIUS

En wat aan uw beide zonen, Chofni en Pinechas zal overkomen, zal u tot teken zijn: op dezelfde dag zullen beiden sterven.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

35
CANISIUS

Daarna zal Ik mij een betrouwbaar priester aanstellen; iemand die naar mijn wensen en bedoelingen handelt. Hem zal Ik een duurzaam huis bouwen, opdat hij altijd voor het aanschijn van mijn gezalfde vertoeven kan.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

36
CANISIUS

Wie dan nog van uw familie is overgebleven, zal hem op zijn knieën komen smeken om een dagloon en een stuk brood; en hij zal hem vragen: Laat mij toch een of andere priesterlijke functie bekleden, om een stuk brood te eten te hebben.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling