Psalmen 91

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Wie onder de hoede van den Allerhoogste verblijft, En in de schaduw van den Almachtige woont,

WILLIBRORD

Wie vertoeft in de schuilplaats des Allerhoogsten, vernacht in de schaduw van de Almachtige

2
CANISIUS

Mag zeggen tot Jahweh: "Mijn toevlucht en sterkte, Mijn God, op wien ik vertrouw!"

WILLIBRORD

en zegt tot de Heer: 'mijn toevlucht, mijn sterkte, mijn God op wie ik mij verlaat.'

3
CANISIUS

Want Hij behoedt u voor de strik van den jager, En voor de verraderlijke kuil;

WILLIBRORD

Want Hij is het die u bewaart voor de strik van de vogelvanger, bewaart voor de gruwelijke pest.

4
CANISIUS

Hij zal met zijn vleugelen u dekken, En onder zijn wieken vindt gij een schuilplaats.

WILLIBRORD

Met zijn wieken zal Hij u dekken, gij vindt onder zijn vleugelen toevlucht. Een schild, een rondas is zijn trouw.

5
CANISIUS

Gij hebt de verschrikkingen van de nacht niet te vrezen, Geen pijl, die vliegt overdag;

WILLIBRORD

Gij hoeft nimmer te duchten de verschrikking der nacht, de pijl die vliegt overdag,

6
CANISIUS

Geen pest, die in de duisternis rondsluipt, Geen besmetting, die ‘s middags haar verwoestingen

WILLIBRORD

de pest die waart in het donker, de moordende steek van de middag.

7
CANISIUS

Al vallen er duizend aan uw zijde, Tienduizend aan uw rechterhand, U treffen ze niet; Zijn trouw is een schild en een pantser!

WILLIBRORD

Zouden duizend vallen aan uw zijde, tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet naderen.

8
CANISIUS

Ja, met eigen ogen zult gij het zien, En de vergelding der bozen aanschouwen;

WILLIBRORD

Houd gij slechts uw ogen gericht: gij ontwaart dat de bozen hun straf treft.

9
CANISIUS

Want úw toevlucht is Jahweh, Den Allerhoogste hebt gij u tot beschermer gekozen.

WILLIBRORD

Gij kent de Heer als de toevlucht, de Allerhoogste weet gij uw schutse.

10
CANISIUS

Geen onheil zal u dus treffen, Geen plaag uw tenten bereiken;

WILLIBRORD

Zo vermag u geen onheil te treffen, geen plaag zal naderen uw tent;

11
CANISIUS

Want Hij zal voor u zijn engelen ontbieden, Om u op al uw wegen te hoeden.

WILLIBRORD

u aangaande gebiedt Hij zijn engelen om u, waar gij ook gaat, te bewaren;

12
CANISIUS

Zij zullen u op de handen dragen, Opdat gij aan geen steen uw voeten zult stoten;

WILLIBRORD

zij zullen op de handen u dragen, dat gij niet uw voet aan een steen stoot;

13
CANISIUS

Op slang en adder zult gij treden, Leeuwenwelp en draak vertrappen.

WILLIBRORD

treden zult gij op leeuw en op adder, leeuwenwelp vertrapt gij en slang.

14
CANISIUS

"Omdat hij Mij liefheeft, zal Ik hem redden, En omdat hij mijn Naam kent, hem beschermen;

WILLIBRORD

'Bij Mij bergt hij zich, Ik stel hem veilig, hoog hef Ik hem: hij kent mijn naam;

15
CANISIUS

Ik zelf sta hem bij in de nood; Ik red hem en herstel hem in ere:

WILLIBRORD

zijn aanroep zal Ik verhoren, Ik ben met hem in de nood, bevrijd hem, herstel hem in ere.

16
CANISIUS

Lengte van dagen zal Ik hem schenken, En hem mijn heil doen aanschouwen!

WILLIBRORD

Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, Ik doe hem aanschouwen mijn heil.'