Psalmen 88

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Een lied; een psalm van de zonen van Kore. Voor muziekbegeleiding; met de fluit. Een klaag- en leerdicht van Heman, den Ezrachiet. Jahweh, mijn God, overdag roep ik om hulp, En schrei des nachts voor uw aanschijn.

WILLIBRORD

Een lied. Een psalm van de Korachieten, Voor de koorleider. Op de wijze van Machalat. Voor een boetedienst. Een compositie van Heman de Ezrachiet.

2
CANISIUS

Laat mijn gebed voor uw aangezicht dringen; Luister toch naar mijn klagen.

WILLIBRORD

Heer, God die mijn heil zijt, U roep ik bij dag, bij nacht zoek ik uw nabijheid;

3
CANISIUS

Want mijn ziel is zat van ellende, Mijn leven het rijk der doden nabij;

WILLIBRORD

nadere mijn gebed tot uw aanschijn, neig tot mijn klagen uw oor.

4
CANISIUS

Men telt mij bij hen, die ten grave dalen, Ik ben als een man, aan het eind van zijn kracht.

WILLIBRORD

Want mijn ziel is van rampen verzadigd, aan de grens van het dodenrijk ben ik,

5
CANISIUS

Ik ben als de doden verstoten, Als lijken, die in het graf zijn gelegd: Aan wie Gij niet langer meer denkt, En die aan uw hand zijn onttrokken.

WILLIBRORD

ik behoor bij wie daalden in de groeve, ik werd tot een man zonder kracht.

6
CANISIUS

Gij hebt mij in de diepe grafkuil gestort, In duisternis en in de schaduw des doods;

WILLIBRORD

Mijn leger is bij de doden, de verslagenen - zij zijn begraven en Gij gedenkt hen niet meer; zij zijn weggerukt uit uw hand.

7
CANISIUS

Uw toorn drukt zwaar op mij neer, Al uw golven slaan over mij heen.

WILLIBRORD

Naar een afgrond hebt Gij mij verwezen, naar duisternissen onpeilbaar

8
CANISIUS

Gij hebt mijn vrienden van mij vervreemd, En ze van mij laten walgen; Ik zit in de knel, en kan er niet uit,

WILLIBRORD

en zwaar rust op mij uw gramschap: al uw brandingen stapelt Gij op.

9
CANISIUS

Mijn oog versmacht van ellende. De ganse dag, Jahweh, roep ik U aan, En strek mijn handen naar U uit:

WILLIBRORD

Gij vervreemdde van mij die mij kenden, hebt mij hun tot een gruwel gemaakt. Gevangen ben ik, zonder uitweg,

10
CANISIUS

Of doet Gij aan de doden nog wonderen, Staan de schimmen soms op, om U te loven?

WILLIBRORD

en mijn ogen zijn blind van ellende; U roep ik, Heer, de dag lang, mijn handen strek ik naar U uit.

11
CANISIUS

Zal men in het graf van uw goedheid gewagen, Van uw trouw in de afgrond;

WILLIBRORD

Wilt Gij wonderen doen aan gestorvenen, zullen schimmen opstaan tot uw lof?

12
CANISIUS

Zal men in de duisternis uw wondermacht kennen, Uw gerechtigheid in het land van vergeten?

WILLIBRORD

Verluidt in het graf uw genade, in die troosteloosheid uw trouw?

13
CANISIUS

Daarom, Jahweh, roep ik U aan, Treedt iedere morgen mijn bede U tegen.

WILLIBRORD

Wie zou merken in dat duister uw wonderen? Heeft een in dat land van vergeten van uw gerechtigheid weet?

14
CANISIUS

Waarom zoudt Gij mij dan verstoten, o Jahweh, En mij uw aanschijn verbergen?

WILLIBRORD

Ik blijf tot U roepen, o Heer, als het daagt zoekt U mijn gebed.

15
CANISIUS

Van jongsaf ben ik in ellende en zorgen gedompeld, Ik ben radeloos onder de last van uw plagen;

WILLIBRORD

Waarom, Heer, verwerpt Ge mijn leven, keert Gij uw aanschijn van mij af?

16
CANISIUS

Uw gramschap slaat over mij heen, Uw verschrikkingen overstelpen mij.

WILLIBRORD

van mijn jeugd af rampzalig ten dode draag uw dreigingen ik, zonder troost.

17
CANISIUS

Als water omringen ze mij iedere dag, En sluiten mij helemaal in;

WILLIBRORD

Al uw gramschap gaat over mij heen, uw verschrikkingen zij slaan mij stom,

18
CANISIUS

Gij hebt vrienden en makkers van mij vervreemd, En mijn bekenden door mijn ellende.

WILLIBRORD

heel de dag mij omringend - als water; zij sluiten zich rondom mij dicht.

19
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

En hen hebt Gij van mij vervreemd die mijn vrienden waren, mijn naasten: die ik kende zijn duister voor mij.