Psalmen 79

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Een psalm van Asaf. Ach God, de heidenen zijn in uw erfdeel gedrongen, Hebben uw heilige tempel ontwijd, En Jerusalem tot een puinhoop gemaakt!

WILLIBRORD

psalm van Asaf. O God, heidenen drongen in uw domein, bevlekten de tempel, uw heiligdom; zij maakten Jeruzalem tot puin.

2
CANISIUS

Ze hebben de lijken van uw dienaren Als spijs toegeworpen aan de vogels in de lucht, En aan de wilde dieren het vlees uwer vromen;

WILLIBRORD

Zij gaven de lijken uwer knechten als aas aan de vogelen des hemels, het lichaam van uw getrouwen het wild gedierte ten prooi.

3
CANISIUS

Ze hebben hun bloed als water vergoten Rondom Jerusalem; en niemand heeft ze begraven.

WILLIBRORD

Hun bloed is als het water vergoten vlak onder Jeruzalem. En geen die de doden begroef.

4
CANISIUS

Wij zijn een smaad voor onze buren geworden, Een spot en een hoon voor onze omgeving!

WILLIBRORD

Ons bestaan - van de naburen smaad, spot en terging van wie ons omringen.

5
CANISIUS

Hoelang nog, Jahweh, blijft Gij altijd maar toornen, En zal uw ijverzucht branden als vuur?

WILLIBRORD

Hoe lang nog, Heer? Toornt Gij dan eeuwig, woedt als vuur uw ongena voort?

6
CANISIUS

Neen, stort uw gramschap over de heidenen uit, die U niet kennen, Over de koninkrijken, die uw Naam niet vereren;

WILLIBRORD

Stort uw gramschap uit over volken die U niet willen erkennen, over koninkrijken waar nimmer de aanroep van uw naam heeft verluid:

7
CANISIUS

Want ze hebben Jakob verslonden, En zijn woonplaats verwoest!

WILLIBRORD

als een prooi verscheurden zij Jakob, woestenij werd zijn weidegebied!

8
CANISIUS

Ach, reken ons de vroegere zonden niet toe; Uw ontferming trede ons snel tegemoet, Want onze ellende is groot!

WILLIBRORD

Scheld ons kwijt de zonde der vaderen, kome tot ons, met haast, uw erbarmen; zie het: hoe machteloos wij zijn!

9
CANISIUS

Help ons, o God van ons heil, En red ons om de eer van uw Naam; Vergeef onze zonden om wille van uw Naam!

WILLIBRORD

Help Gij ons, God die ons heil zijt, om de wil van uw heerlijke naam, maak ons vrij, verzoen onze zonden, indachtig de naam die Gij voert.

10
CANISIUS

Waarom zouden de heidenen zeggen: "Waar is nu hun God?" Neen, laat de heidenen voor

WILLIBRORD

Waarom mogen de heidenen dat zeggen: 'waar houdt zich die God van hen op?' Laat ons zien - aan die heidenen bewezen! wat een strafgericht is: want door hen werd het bloed van uw knechten vergoten;

11
CANISIUS

Laat het gekerm van den gevangene voor uw aangezicht komen: Verlos de ten dode gewijden door de kracht van uw arm.

WILLIBRORD

laat de klacht der gevangenen u naderen, red de kinderen des doods door uw machtsdaad!

12
CANISIUS

Werp in de schoot onzer buren tot zevenmaal toe De smaad, o Heer, waarmee ze U hebben gehoond.

WILLIBRORD

Betaal Gij, in zevenvoud, onze nabuurvolken terug de smaad, Heer, waarmee zij u smaadden.

13
CANISIUS

Maar wij blijven uw volk en de kudde uwer weide; Wij prijzen U eeuwig, en verkonden uw lof van geslacht tot geslacht.

WILLIBRORD

Wij, die uw volk zijn, wij, schapen onder uw hoede, eeuwig zij U onze dank: als wij, geslacht op geslacht, de lofzegging voor U mogen spreken.