Psalmen 77

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Voor muziekbegeleiding; voor Jedoetoen. Een psalm van Asaf. Luide roep ik tot Jahweh; Luide tot God, opdat Hij mij hore!

WILLIBRORD

Voor de koorleider. Op de wijze van Jedutun. Van Asaf. Een psalm.

2
CANISIUS

Overdag zoek ik in mijn benauwdheid den Heer, ‘s Nachts strekken mijn handen zich

WILLIBRORD

Met luider stem roep ik tot God, roep ik tot God om verhoring;

3
CANISIUS

Mijn ziel weigert troost: denk ik aan God, ik moet kreunen; Peins ik na, mijn geest is verslagen.

WILLIBRORD

mijn Heer zoek ik bij dag in mijn nood, bij nacht is mijn hand uitgestrekt; niet moede wordt zij te vragen. Mijn ziel weigert andere troost.

4
CANISIUS

Ik kan mijn ogen niet sluiten, En van onrust niet spreken.

WILLIBRORD

Aan God denk ik - en ik blijf kreunen, blijf prevelen mijn geest buigt zich neder;

5
CANISIUS

Ik denk aan de oude dagen terug, En herinner me weer de vroegere jaren;

WILLIBRORD

Gij laat mij mijn ogen niet luiken, ik vind voor mijn onrust geen woorden.

6
CANISIUS

Ik lig er ‘s nachts over te peinzen, Te klagen, en in mijn gedachten te tobben.

WILLIBRORD

En ik denk aan de dagen van eertijds, de jaren van het begin,

7
CANISIUS

Zou de Heer dan voor altijd verstoten, En nooit genadig meer zijn;

WILLIBRORD

denk terug aan mijn snarenspel, in de nacht, alleen met mijzelve: ik prevel - en mijn geest blijft vragen.

8
CANISIUS

Zou zijn liefde voorgoed zijn verdwenen, Zijn belofte verbroken, die Hij deed van geslacht tot geslacht;

WILLIBRORD

Zal de Heer voor eeuwig verstoten, goedgunstig zijn nimmermeer?

9
CANISIUS

Zou God zijn vergeten, Zich te ontfermen, Of in zijn toorn zijn hart hebben gesloten?

WILLIBRORD

Is voorgoed voorbij zijn genade: zijn belofte, geslachten omvattend, kan zij te niet zijn gedaan?

10
CANISIUS

Maar ik sprak: Neen, dìt werp ik ver van mij af, Dat de hand van den Allerhoogste veranderd zou zijn!

WILLIBRORD

Vergeet God ontfermend te zijn, of ontzegt Hij, vertoornd, zijn erbarmen?

11
CANISIUS

Ik dacht dus aan uw daden, o Jahweh, Dacht terug aan uw vroegere wonderen;

WILLIBRORD

Ik zeg enkel - en het doorsteekt mij -: 'de hand des Allerhoogsten liet af.'

12
CANISIUS

Peinsde over al uw werken, Overwoog, wat door U is verricht.

WILLIBRORD

Weer gedenk ik het handelen Gods, ga uw wonderen na van den aanvang,

13
CANISIUS

Ja, uw weg was heilig, o God; Welke God was ontzaglijk als Jahweh!

WILLIBRORD

al uw werken wil ik bepeinzen, overdenken uw machtige daden.

14
CANISIUS

Gij waart de God, die wonderen wrochtte, En uw macht aan de heidenen toonde!

WILLIBRORD

Ongenaakbaar, God, is uw weg; geen god die Gods grootheid nabij komt:

15
CANISIUS

Gij hebt door uw arm uw volk verlost, De zonen van Jakob en Josef!

WILLIBRORD

Gij, de God die wonderen voltrok, die de volken uw macht openbaarde,

16
CANISIUS

De wateren zagen U, o God, De wateren zagen U en beefden, Zelfs de zeeën begonnen te rillen;

WILLIBRORD

die uw volk door uw arm hebt verlost: van Jakob de zonen, van Jozef.

17
CANISIUS

De wolken goten stromen neer, Het zwerk daverde en dreunde, Langs alle kant vlogen uw schichten rond.

WILLIBRORD

Het water, God, werd U gewaar, het water zag U, het kolkte, het schokte tot in zijn gronden;

18
CANISIUS

Uw donder kraakte en rolde, Uw bliksems verlichtten de wereld, De aarde rilde en beefde!

WILLIBRORD

in regens braken de wolken en het daverde aan het zwerk. Weer en weer verschoten uw schichten.

19
CANISIUS

Uw weg liep midden door de zee, Uw pad door onstuimige wateren; Toch bleven uw sporen onzichtbaar!

WILLIBRORD

Het geweld van uw donder blijft rollen, hemelvuur striemt de wereld met licht dat de aardbodem siddert en schokt.

20
CANISIUS

Zo hebt Gij uw volk als schapen geleid, Door de hand van Moses en Aäron!

WILLIBRORD

Door de zee heen voerde uw weg, door oneidige wateren uw pad. Uw voetsporen bleven onkenbaar.

21
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

Gij die leidde uw volk - als een kudde, door de hand van Mozes, van Aäron.