Psalmen 74

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Een leerdicht van Asaf. O God, waarom zoudt Gij ons voor altijd verstoten, Zou uw toorn blijven woeden tegen de kudde uwer weide?

WILLIBRORD

Een compositie van Asaf. Waarom, God, gaat Gij voort te verwerpen? Waarom over de schapen uwer weide uw donker wolkende toorn?

2
CANISIUS

Gedenk toch uw volk, dat Gij U eens hebt verworven, De stam, die Gij hebt verlost als uw erfdeel, De Sionsberg, Die Gij U tot woonplaats verkoost!

WILLIBRORD

Gedenk: voormaals wierf Ge uw schare, loste haar - die stam werd uw erfdeel, de berg Sion: daar maakte Gij woning.

3
CANISIUS

Ach, richt toch uw schreden naar de onherstelbare puinen; Heel het heiligdom is door den vijand vernield.

WILLIBRORD

Schrijd herwaarts waar eindeloos het puin ligt, heel de tempel vernield door de vijand.

4
CANISIUS

Uw haters joelden in uw heilige tent, En hebben er hun banieren geplant.

WILLIBRORD

Daar was het gejoel van uw haters in het hart van uw heilige plaats; zij plantten er als tekenen hun vaandels.

5
CANISIUS

Ze hakten de friezen boven de ingangen stuk, Zoals een bijl in het kreupelhout woedt.

WILLIBRORD

En hakten er, zwaaiend hun bijlen, alsof ze het struikgewas kapten,

6
CANISIUS

Ze hebben het drijfwerk in stukken geslagen, Met bijl en houweel het vernield;

WILLIBRORD

sloegen in korte tijd al het snijwerk met bijl en met moker aan splinters,

7
CANISIUS

Uw heiligdom in brand gestoken, De woonplaats van uw Naam tot de grond toe ontwijd.

WILLIBRORD

staken dan de brand in uw tempel, haalden neer het huis van uw naam;

8
CANISIUS

Ze zeiden: "Wij zullen alles verwoesten, Alle godshuizen verbranden door ‘t hele land!"

WILLIBRORD

dachten heimelijk: 'nu al het uitwas! Verbrandt elke plaats Gods in dit land!'

9
CANISIUS

Wij zien geen voortekens meer, en er is geen profeet, Niemand onder ons, die kan zeggen: Hoelang nog!

WILLIBRORD

En tekenen aan ons zien wij niet. Geen profeet is er meer. Geen van ons weet tot hoelang.

10
CANISIUS

Ja, hoelang nog, o God, zal de vijand U honen, De vijand maar altijd uw Naam blijven lasteren?

WILLIBRORD

Tot hoelang, God, de hoon van uw haters? smaadt de vijand dan eindeloos uw naam?

11
CANISIUS

Waarom trekt Gij uw hand van ons terug, En houdt Gij uw rechter in uw boezem verborgen?

WILLIBRORD

Waarom is het dat Gij uw hand inhoudt, uw rechterhand bergt in uw kleedplooi?

12
CANISIUS

Gij zijt toch van ouds onze Koning, o God, Die op aarde altijd de zege bevocht:

WILLIBRORD

God, Gij koning van den beginne, die doorstoot met uw heil hier op aarde:

13
CANISIUS

Gij hebt de zee opgezweept door uw kracht, Op het water de schedels der draken verpletterd;

WILLIBRORD

Gij kliefde de zee door uw kracht, hebt de drakekoppen vermorzeld boven de oceaan. - Gij hebt hem,

14
CANISIUS

Gij hebt Liwjatan zijn koppen verbrijzeld, En hem een prooi der jakhalzen gemaakt.

WILLIBRORD

Leviatan, de koppen verbrijzeld. Gij gaaft ze de vissen als aas.

15
CANISIUS

Gij liet bronnen en beken ontspringen, Maar eeuwige stromen verdrogen.

WILLIBRORD

Gij doet bron ontspringen en bergbeek, Gij maakt waterloos machtige stromen,

16
CANISIUS

Door U kwam de dag, door U kwam de nacht, Gij hebt de maan en de zon haar plaatsen bereid.

WILLIBRORD

de dag schiep Gij, schiep de nacht, Gij formeerde het licht en de zon;

17
CANISIUS

Gij hebt al de grenzen der aarde gesteld, Zomer en winter, Gij hebt ze gemaakt!

WILLIBRORD

Gij hebt vast afgebakend de aarde. Zomer, winter - Gij hebt ze omgrensd.

18
CANISIUS

Denk aan dit alles, o Jahweh, als de vijand blijft honen, Een waanzinnig volk uw Naam blijft lasteren!

WILLIBRORD

Weet dan, Heer, dat de vijand U hoont; uw naam minacht een volk van verdwaasden.

19
CANISIUS

Geef, die U loven, niet prijs aan de beesten, En vergeet uw ongelukkigen niet voor altoos.

WILLIBRORD

Laat haar niet aan de havik, uw tortel: het bestaan der verdrukten, de uwen, wil het niet vergeten voorgoed.

20
CANISIUS

Zie neer op uw verbond, en houd het gestand: Het rampzalige Land is een oord van verdrukking!

WILLIBRORD

Hoed Gij het verbond: want dit land is vol duistere holen van onrecht.

21
CANISIUS

Laat de vertrapte niet onverhoord gaan, Maar de verdrukte en arme uw Naam verheerlijken.

WILLIBRORD

Niet steeds sta de weerloze vernederd: uw naam love wie arm en ontrecht was.

22
CANISIUS

Sta op, o God, en verdedig uw zaak, Gedenk, hoe die dwazen U steeds blijven honen;

WILLIBRORD

Verrijs, God, vecht uw geding uit: merk toch hoe Gij wordt gesmaad door dwazen - zolang de dag duurt!

23
CANISIUS

Vergeet het geschreeuw van uw vijanden niet, Het geloei van uw haters, dat altijd maar raast!

WILLIBRORD

Tel niet licht het geschreeuw van uw haters, het rebels getier tegen U dat opstijgt ononderbroken.