Psalmen 73

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Psalm van Asaf. Waarachtig; God is goed voor den rechtvaardige, Jahweh voor de reinen van hart!

WILLIBRORD

Een psalm van Asaf. Waarlijk, God is voor Israël goed, voor die rein zijn gebleven van hart.

2
CANISIUS

Toch waren haast mijn voeten gestruikeld, Mijn schreden bijna uitgegleden!

WILLIBRORD

Toch - met mij was het zo dat bijna mijn voeten verkeerd gegaan waren; niets had het gescheeld of mijn schreden zette ik op glibberige paden:

3
CANISIUS

Want ik was jaloers op de bozen, Omdat ik de voorspoed der zondaars zag;

WILLIBRORD

want afgunstig was ik op de pralers, steeds zag ik naar de voorspoed der bozen.

4
CANISIUS

Voor hen toch bestaat er geen lijden, Gezond en vol kracht is hun lijf.

WILLIBRORD

Immers - kwellingen kennen zij niet, sterk, weldoorvoed in hun lichaam;

5
CANISIUS

Ze hebben geen zorgen als andere mensen, Worden niet als anderen geplaagd;

WILLIBRORD

moet de sterveling zwoegen - zij niet, elk mens treffen de slagen - hen nimmer.

6
CANISIUS

Daarom hangen ze hoogmoed om als een keten, Bedekt hen geweld als een mantel.

WILLIBRORD

Zo werd hoogmoed het snoer om hun hals, werd wreedheid de dracht die hen kleedt;

7
CANISIUS

De misdaad puilt uit hun vet, Hun hart loopt over van slechte gedachten;

WILLIBRORD

dikgegeten dat hun ogen puilen: de eigenwaan slaat van hen af!

8
CANISIUS

Ze honen en lasteren, En dreigen op hoge toon met geweld.

WILLIBRORD

Grijnslachend, kwaadaardig van taal, staan zij sterk genoeg om te dreigen;

9
CANISIUS

Ze zetten een mond op tegen de hemel, En hun tong gaat zich tegen de aarde te buiten.

WILLIBRORD

hun mond komt de hemel te na, hun tong viert zich uit op de aarde.

10
CANISIUS

Daarom lopen de dwazen achter hen aan, En slurpen begerig hun woorden op.

WILLIBRORD

En zo dwaalt zijn volk hiertoe af: zij bezatten zich aan wat Hem toekomt;

11
CANISIUS

Ze zeggen: "Hoe zou God er iets van weten, De Allerhoogste er kennis van hebben?"

WILLIBRORD

en zij zeggen: 'hoe zou God dat merken? Heeft de Allerhoogste daar weet van?'

12
CANISIUS

Zie, zo gaat het de zondaars: Ze zijn altijd gelukkig, en hopen zich rijkdommen op!

WILLIBRORD

Ziedaar hoe zij, sluw als ze zijn, steeds verzekerder winnen aan macht.

13
CANISIUS

Heb ik dan mijn hart vergeefs in reinheid bewaard, En mijn handen in onschuld gewassen:

WILLIBRORD

Wat helpt het dat ik mijn hart rein hield, mijn handen in onschuld mocht wassen?

14
CANISIUS

De ganse dag word ik geplaagd, Iedere morgen opnieuw geslagen!

WILLIBRORD

de hele dag word ik gekweld, iedere morgen voltrekt zich mijn tuchtiging.

15
CANISIUS

Dacht ik: Zo wil ik spreken! Dan brak ik de trouw van het geslacht uwer kinderen;

WILLIBRORD

Doch zei ik: 'voortaan spreek ik hun taal', zie! ik pleegde, verholen, verraad tegenover het volk van uw zonen.

16
CANISIUS

Maar als ik ging peinzen, om het te vatten, Dan bleef het een raadsel in mijn oog.

WILLIBRORD

Ik ging denken om het te verstaan: hoe ik staarde, het was mij te moeilijk.

17
CANISIUS

Totdat ik in Gods raadsbesluiten drong, En op hun einde ging letten:

WILLIBRORD

Tot Gods heiligdom ik mocht ingaan, en het eind dat hen wachtte gewaar werd;

18
CANISIUS

Ja, Gij hebt ze op een glibberige bodem gezet, Ze gestort in hun eigen verderf!

WILLIBRORD

wel hebt Gij hen gesteld waar het afglijdt: verpletterend voltrekt Ge hun val.

19
CANISIUS

Hoe zijn ze in een oogwenk vernietigd, Verdwenen, in verschrikkelijke rampen vergaan:

WILLIBRORD

Een oogwenk - en er blijft slechts iets naamloos. Voorbij! - gruwzaam zijn zij vergaan.

20
CANISIUS

Heer, als een droom, die bij het ontwaken vervliegt, Wiens beeld we bij het opstaan verachten!

WILLIBRORD

Als een droom, Heer, waaruit men ontwaakt, wist Gij, als Ge oprijst, hun beeld weg.

21
CANISIUS

Als dus mijn hart nog verbitterd zou zijn, En mijn nieren bleven geprikkeld,

WILLIBRORD

Toen mijn hart zo verbitterd was - want het sneed mij tot op het leven

22
CANISIUS

Dan was ik een dwaas en een zot, Een stuk vee in uw oog.

WILLIBRORD

toen was ik een dwaas en een weetniet, een redeloos dier in uw bijzijn;

23
CANISIUS

Want ik blijf altijd bij U, Gij houdt mij bij de rechterhand;

WILLIBRORD

en toch - was ik niet altijd bij U? Gij hield mijn rechterhand vast,

24
CANISIUS

Gij leidt mij naar uw raadsbesluit, En herstelt mij in ere!

WILLIBRORD

Gij die mij leidt door uw raad, mij later in heerlijkheid wegneemt.

25
CANISIUS

Wat heb ik toch in de hemel; Ook op aarde verlang ik niets buiten U!

WILLIBRORD

Zonder bijstand ben ik - doch bij U verlang ik niets meer op aarde;

26
CANISIUS

Al bezwijken mijn vlees en mijn hart, God is voor eeuwig de Rots van mijn hart en mijn erfdeel.

WILLIBRORD

zou mijn lichaam bezwijken, mijn hart, God is immer mijn rots: Hem behoud ik.

27
CANISIUS

Maar die U verlaten, gaan zeker te gronde, Gij vernietigt wie van U afvalt;

WILLIBRORD

Zie, wie U ontwijkt vindt geen pad meer, wie U schandelijk verlaat delgt Gij uit.

28
CANISIUS

Doch mij is het goed, in Gods nabijheid te blijven, En mijn vertrouwen te stellen op Jahweh, mijn Heer!

WILLIBRORD

Mijn geluk - dat is Gods nabijheid, mijn toevlucht weet ik bij de Heer. Moge ik zo heel uw handelen verhalen.