Psalmen 71

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Tot U neem ik mijn toevlucht, o Jahweh; Laat mij toch nooit beschaamd komen staan.

WILLIBRORD

Heer, bij U zoek ik toevlucht, laat mij niet voor immer vernederd.

2
CANISIUS

Bevrijd en verlos mij door uw genade, Hoor mij aan, en kom mij te hulp.

WILLIBRORD

Gij die rechtvaardig zijt, ontzet mij toch, geef mij uitkomst. Neig uw oor tot mij, schenk mij uw heil.

3
CANISIUS

Wees mij een veilige, altijd toegankelijke rots; Gewaardig U, mij te helpen, want Gij zijt mijn toevlucht en schuts!

WILLIBRORD

Wees mij tot een rots, tot een burcht waarheen ik immer mag komen, waar Gij mij stelt in uw heil. Mijn rots, mijn bergvesting zijt Gij.

4
CANISIUS

Mijn God, red mij uit de hand van den boze, Uit de vuist van tyran en verdrukker.

WILLIBRORD

Houd mij, God, uit de greep van de bozen, die klauw van wie vals zijn en wreed.

5
CANISIUS

Want Gij, o Heer, zijt mijn hoop, Van kindsbeen af mijn vertrouwen, o Jahweh;

WILLIBRORD

Gij, Heer, Gij waart mijn hoop, mijn betrouwen van dat ik jong was:

6
CANISIUS

Ik steunde op U van de moederschoot af, Reeds vóór mijn geboorte waart Gij mijn beschermer. In U heb ik altijd gejubeld,

WILLIBRORD

van de moederschoot af was ik veilig bij U, Gij, mijn helper sinds ze mij droeg. En voor U was immer mijn loflied.

7
CANISIUS

Zodat ik velen een voorbeeld kon zijn. Gij zijt mijn machtige toevlucht geweest,

WILLIBRORD

Gods hand kon een elk aan mij zien: Gij waart mij de machtige toevlucht.

8
CANISIUS

Mijn mond bleef vervuld van uw lof; Zo heb ik uw glorie bezongen, Uw heerlijkheid iedere dag!

WILLIBRORD

Vervuld was mijn mond van uw lof, elke dag opnieuw van uw luister:

9
CANISIUS

Verstoot mij niet, nu ik oud ben; Verlaat mij niet, nu de kracht mij ontzinkt.

WILLIBRORD

o verwerp mij dan niet nu ik oud word, mijn kracht mindert - laat mij niet alleen.

10
CANISIUS

Want mijn vijanden houden al beraad over mij, En die mijn leven belagen, smeden samen hun plannen.

WILLIBRORD

Want mijn vijanden praten over mij, mijn belagers gaan samen te rade;

11
CANISIUS

Ze zeggen: "God heeft hem verlaten; vervolgt en grijpt hem; Want er is niemand, die

WILLIBRORD

en het luidt: 'God heeft hem verlaten. Op hem los! Niemand neemt hem ons af.'

12
CANISIUS

O God, blijf niet ver van mij af; Mijn God, kom mij spoedig te hulp!

WILLIBRORD

God, blijf niet verre van mij, mijn God, kom mij ijlings te hulp:

13
CANISIUS

Laat schaamte en schande hen treffen, Die mijn leven belagen; Hoon en smaad hen bedekken, Die mijn ongeluk zoeken.

WILLIBRORD

dan moeten van schaamte vergaan die genadeloos mij vervolgen, moeten schande dragen en smaad die steeds op mijn ongeluk uit zijn.

14
CANISIUS

Maar ìk wil standvastig vertrouwen, En al uw glorie blijven verkonden:

WILLIBRORD

Ikzelf - ik blijf hopen bestendig: dat ik weer mag verhogen uw lof,

15
CANISIUS

Mijn mond zal uw gerechtigheid melden, En altijd uw heil, want ik ken er geen maat van;

WILLIBRORD

dat mijn mond uw gerechtigheid meldt gewaagt, elke dag weer, van uw heil dat ik nooit kan beseffen ten volle,

16
CANISIUS

Ik zal de machtige daden des Heren verhalen, Jahweh, uw gerechtigheid roemen, de uwe alleen!

WILLIBRORD

en ik uitspreek de daden van Hem, van de Heer, uw gerechtigheid - de enige - aanzeg.

17
CANISIUS

Gij hebt mij van jongsaf geleid, o mijn God, En tot nu toe heb ik uw wonderen verkondigd;

WILLIBRORD

Gij hebt mij van jongsaf onderricht, God, en nog spreek ik van uw wonderen.

18
CANISIUS

Wil mij ook thans, nu ik oud ben en grijs, Toch nimmer verlaten, o God; Dan zal ik dit geslacht uw arm doen kennen, Heel het komend geslacht uw kracht.

WILLIBRORD

In mijn ouderdom thans, in mijn grijsheid, wil evenmin, God, mij begeven; moge ik nog uw vermogen onthullen, het geslacht dat gaat komen uw sterkte,

19
CANISIUS

Uw rechtvaardigheid reikt tot de hemel, o God; Want Gij hebt grote dingen gedaan: wie is U gelijk, o mijn God!

WILLIBRORD

uw gerechtigheid, God, naar zij oprijst, hoe Gij grote dingen gedaan hebt. Wie is, o God, gelijk Gij?

20
CANISIUS

Wel liet Gij mij veel smarten en rampen verduren, Maar Gij zult mij nu doen herleven,

WILLIBRORD

Die mij zien deed beproevingen talloos wilt weder mijn leven vernieuwen, uit afgronds zuigende kolken mij wederom doen ontstijgen;

21
CANISIUS

Mij optrekken uit de diepten der aarde, Nog meer mij verhogen, en troosten.

WILLIBRORD

Gij wilt mij weder verhogen, wendt U toe en schenkt mij uw troost.

22
CANISIUS

Dan zal ik op harpen U danken voor uw trouw, o mijn God; U, Israëls Heilige, op de citer bezingen.

WILLIBRORD

Dan mag ik U weer loven met harpspel o mijn God, om uw trouw, bij de cither mijn psalmen zingen, Gij Heilige Israëls,

23
CANISIUS

Mijn lippen zullen bij mijn lofzangen jubelen, Met mijn ziel, die Gij hebt verlost;

WILLIBRORD

U psalmzingen met jubelende wijzen: om mijn leven dat Gij hebt verlost.

24
CANISIUS

Ook mijn tong zal iedere dag uw rechtvaardigheid melden, Als schaamte en schande hen treffen, die mijn ongeluk zochten!

WILLIBRORD

En elke dag mag mijn woord het verkondigen dat Gij recht doet: als schande dragen en smaad zij wier opzet mijn ondergang was.