Psalmen 66

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Voor muziekbegeleiding. Een lied; een psalm.

WILLIBRORD

Voor de koorleider. Een lied. Een psalm. Steekt Gods loftrompet alom op aarde,

2
CANISIUS

Juich, heel de aarde, God ter ere, En prijs de glans van zijn Naam; Hef een heerlijk loflied aan,

WILLIBRORD

zingt tot eer van zijn naam majesteitelijk, doet statig stijgen zijn loflied.

3
CANISIUS

En zeg tot God: Hoe ontzaglijk uw werken! Om uw almacht moeten uw vijanden U vleien,

WILLIBRORD

Zingt God toe: 'hoe geducht zijn uw werken! Uw almacht dwingt uw bestrijders U nederig hulde te brengen.

4
CANISIUS

En moet heel de aarde U aanbidden, U ter eer een lofzang zingen, Glorie brengen aan uw Naam!

WILLIBRORD

U zal alles op aarde aanbidden, zingen U, zingen uw naam ter eer.'

5
CANISIUS

Komt, en ziet de werken van God, Zijn wondere daden voor de kinderen der mensen:

WILLIBRORD

Aanzie dan de daden van God, om de mens in zijn handelen vervaarlijk:

6
CANISIUS

De zee legde Hij droog, En ze trokken te voet door de stroom! Laat ons in Hem ons verheugen,

WILLIBRORD

Hij heeft vermocht dat de zee droogviel, dat zij droogvoets de stroom overstaken. Daar droegen wij vreugde in Hem

7
CANISIUS

Hij, die eeuwig heerst door zijn kracht; Hij houdt zijn oog op de volkeren gericht, En geen weerspannige durft tegen Hem opstaan.

WILLIBRORD

die heerst door zijn sterkte voor eeuwig, wiens ogen de volkeren peilen. Rebellen, weerstaat gij Hem niet!

8
CANISIUS

Zegent, volkeren, onzen God, Laat zijn loflied luid weerschallen;

WILLIBRORD

Zegent, volkeren, Hem - onze God, laat ver zijn loflied weerklinken:

9
CANISIUS

Hij is het, die ons in het leven hield, Onze voet niet liet wankelen.

WILLIBRORD

Hij die heel ons leven vernieuwde, onze voet voor wankelen behoed heeft.

10
CANISIUS

Toch hebt Gij ons beproefd, o mijn God, Ons gelouterd, als men zilver loutert;

WILLIBRORD

Wel hebt Gij, God, ons getoetst, ons gelouterd - gelouterd als zilver

11
CANISIUS

Gij hebt ons in ellende gedompeld, Ons rampen op de heupen gelegd.

WILLIBRORD

Gij hebt ons in de engte gedreven, ons met knelling de lendenen omsnoerd:

12
CANISIUS

Gij hebt anderen ons op het hoofd doen zitten, We zijn door vuur en water gegaan: Maar eindelijk toch Hebt Gij ons uitkomst gebracht.

WILLIBRORD

mensen reden ons over het hoofd, door het vuur gingen wij, door het water, maar Gij leidde ons uit - tot uw volheid.

13
CANISIUS

Zo treed ik met offers binnen uw huis, Om te volbrengen wat ik U heb beloofd:

WILLIBRORD

Met brandoffers wil ik tot uw huis gaan, zo los ik mijn geloften U in

14
CANISIUS

Wat mijn lippen hebben gesproken, Wat mijn mond in mijn nood heeft gezegd.

WILLIBRORD

die mijn lippen U toegezegd hadden, die ik opnoemde toen ik in nood was.

15
CANISIUS

Vette lammeren draag ik U Als brandoffers op; En met de offergeur van rammen, Bied ik U runderen en bokken aan.

WILLIBRORD

Rijke brandoffers zal ik U brengen, offergeur van rammen doen opgaan, stieren brengen als gave en bokken.

16
CANISIUS

Komt nu en hoort, ik wil u allen verkonden, U, die God vreest, wat Hij aan mij heeft gedaan:

WILLIBRORD

Hoort mij dan: want ik wil verhalen aan elk die God waagt te vrezen, wat Hij in mijn leven gedaan heeft.

17
CANISIUS

Nauwelijks riep ik Hem aan met mijn mond, Of ik had een danklied op mijn tong!

WILLIBRORD

Nauwelijks ging mijn aanroep tot Hem uit of een loflied lag mij op de lippen.

18
CANISIUS

Was ik mij kwaad bewust in mijn hart, Dan had de Heer mij niet verhoord:

WILLIBRORD

Zo ik heimelijk het kwade beoogd had, nimmer had de Heer mij verhoord.

19
CANISIUS

Maar nu heeft God naar mij geluisterd, En op mijn smeken gelet!

WILLIBRORD

Maar God heeft mij waarlijk verhoord, mij verstaan toen ik biddend Hem aanriep.

20
CANISIUS

Gezegend zij God, die mijn bede niet afwees, Mij zijn genade niet onthield!

WILLIBRORD

Lof zij God, die mijn bede niet afwees, die mij nooit zijn genade ontzegd heeft.