Psalmen 63

Petrus Canisius Vertaling (CANISIUS)

1

Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda vertoefde. God, wat verlang ik naar U; mijn God, naar U dorst mijn ziel, Naar U smacht mijn lichaam als een dor en droog land naar het water.

2

Ik blik naar U op in uw heilige woning, Om uw macht en uw glorie te aanschouwen!

3

Ja, uw genade is kostelijker nog dan het leven: Daarom moeten mijn lippen U loven,

4

En wil ik U al mijn dagen prijzen, Mijn handen opheffen in uw Naam.

5

Gij verzadigt mij als met vet en met merg, En mijn mond juicht U toe met jubelende lippen;

6

Nog op mijn legerstede moet ik aan U denken, En in mijn nachtwaken over U peinzen.

7

Want Gij zijt mijn Helper, Ik nestel in de schaduw uwer vleugelen;

8

Mijn ziel klampt zich aan U vast, En uw rechterhand is mij een stut.

9

Maar zij, die mijn ondergang zoeken, Zullen in de diepten der aarde verzinken;

10

Ze vallen ten prooi aan het zwaard, En worden een buit van de jakhalzen.

11

Doch de Koning zal zich verheugen in God, En wie Hem trouw zweert, zal juichen; Maar de mond van de leugenaars wordt gestopt!

Deel specifieke verzen

Genereer een link om specifieke verzen uit dit hoofdstuk te delen.