Psalmen 55

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Voor muziekbegeleiding; met harpen. Een leerdicht van David. Hoor toch, o God, naar mijn bidden, En wend U niet af van mijn smeken;

WILLIBRORD

Voor de koorleider. Met begeleiding van snaarinstrumenten. Een compositie van David.

2
CANISIUS

Luister naar mij, en schenk mij verhoring: Van ellende loop ik radeloos rond.

WILLIBRORD

Hoor, o God, mijn gebed, wees niet voor mijn smeken onvindbaar;

3
CANISIUS

Ik sidder voor het geschreeuw van den vijand, En het gehuil van den boze; Want ze storten rampen over mij uit, En bestoken mij grimmig.

WILLIBRORD

zie toch naar mij om, geef mij antwoord: kreunend dool ik en vind nergens rust,

4
CANISIUS

Mijn hart krimpt in mijn boezem, En doodsangst bekruipt mij;

WILLIBRORD

moe van het getier van de vijand, moe van het gesar van uw haters; onheil brengen zij over mijn hoofd, blijven mij met woede vervolgen.

5
CANISIUS

Vrees en ontzetting houden mij beklemd, En de schrik grijpt mij aan.

WILLIBRORD

Mijn hart krimpt ineen in mijn borst, telkens overvalt mij de doodsschrik;

6
CANISIUS

Ik dacht: Had ik maar vleugels als een duif, Dan vloog ik heen, om een wijkplaats te vinden;

WILLIBRORD

angst en beven grijpen mij aan, huivering gaat over mijn lichaam.

7
CANISIUS

Ver, ver weg zou ik vluchten, En een rustoord zoeken in de woestijn.

WILLIBRORD

Kon ik vleugels uitslaan als een duif, ik vloog weg, zocht een plek om te nestelen;

8
CANISIUS

Ik zou mij haastig in veiligheid stellen Voor de razende storm,

WILLIBRORD

o, ver zou mijn vlucht zijn, ver weg, ik was in de woestijn eer de nacht viel,

9
CANISIUS

Voor de wervelstorm, Heer, En voor de stortvloed van hun tongen. Want ik zie geweld ontketend, En de strijd tegen de stad;

WILLIBRORD

ijlings wist ik beschutting te vinden van de rukwinden af, van de storm.

10
CANISIUS

Dag en nacht trekken ze om haar heen, Over haar wallen. Daarbinnen heerst onrecht en knevelarij,

WILLIBRORD

Sticht verdeeldheid, Heer, in hun kamp, sticht verwarring van taal in hun midden! - Want geweld zie ik, twist in mijn stad,

11
CANISIUS

En de misdaad troont in haar midden; En van haar pleinen wijkt Geweld noch bedrog.

WILLIBRORD

dag en nacht omwarend haar muren; binnenin heerst ellende en pijn,

12
CANISIUS

En was het een vijand, die mij beschimpte, Ik zou het verdragen; Of een van mijn haters, die mij hoonde, Ik zou mij verschuilen.

WILLIBRORD

binnenin blijft het ongeluk wonen; het brute geweld, het bedrog, het wil van haar straten niet wijken.

13
CANISIUS

Maar gij, een man van mijn stam, Mijn vriend en mijn makker,

WILLIBRORD

O, niet dat de vijand mij hoont - dat wist ik wellicht te verduren - niet dat mij mijn hater kleineert - hem wist ik wel te vermijden

14
CANISIUS

Met wien ik vertrouwelijk omging, Eendrachtig leefde in Gods huis!

WILLIBRORD

maar gij, een mens mij zo na, mijn boezemvriend, mijn vertrouweling.

15
CANISIUS

Moge de dood ze verrassen, Zodat ze levend in het dodenrijk dalen! Want boosheid heerst in hun woning, En slechtheid in hun gemoed.

WILLIBRORD

Want hoe heerlijk was ons bijeenzijn; hoe gingen wij op naar Gods huis, een met de toestromende schare.

16
CANISIUS

Maar ìk roep tot God, En Jahweh komt mij te hulp.

WILLIBRORD

Treffe die het verstoorden de dood! laat hen levend het dodenrijk ingaan: waar zij huizen - daar schuilt het kwaad!

17
CANISIUS

‘s Avonds, ‘s morgens en ‘s middags klaag ik en zucht ik, En Hij hoort naar mijn

WILLIBRORD

Eenzaam blijf ik roepen tot God, de Heer die mij uitkomst zal geven:

18
CANISIUS

Hij zal mij vrede schenken, mij van mijn belagers bevrijden, Al staan ze nog zo talrijk tegen mij op.

WILLIBRORD

avond en morgen en middag zou ik kunnen kreunen en kermen. - Totdat Hij mijn aanroep verhoort,

19
CANISIUS

God verhoort mij: Hij zal ze vernederen, Hij, die van eeuwigheid op zijn troon is gezeten. Want ze zijn onverbeterlijk, En vrezen God niet;

WILLIBRORD

mij verlossing zal geven en vrede van wat mij vervolgt: met zovelen zijn zij - en ik sta alleen!

20
CANISIUS

Ze slaan de hand aan hun vrienden, En schenden hun trouw.

WILLIBRORD

God verhoort mij - Hij weet te buigen, Hij, tronend van den beginne, wie halsstarrig is, God niet vreest;

21
CANISIUS

Hun mond is gladder dan boter, Maar vijandig hun hart; Hun woorden zijn zachter dan olie, Maar steken als dolken.

WILLIBRORD

wie de hand opheft tegen zijn naaste die toch met hem leefde in vrede, zijn bindende afspraak te niet doet.

22
CANISIUS

Werp daarom uw kommer op Jahweh, Hij zal voor u zorgen; En nooit zal Hij dulden, Dat de rechtvaardige wankelt.

WILLIBRORD

Een die spreken kan - gladder dan boter, doch vijandigheid huist in zijn hart; zijn woorden vloeien als olie, maar hun zin is een mes uit de schee.

23
CANISIUS

Maar stort in het diepst van het graf, o mijn God, Die mannen van bloed en bedrog; Laat ze de helft van hun dagen niet zien, Doch laat mìj op U blijven hopen!

WILLIBRORD

Werp wat u bezwaart op de Heer, Hij zelf zal zorg voor u dragen: Hij gedoogt in de eeuwigheid niet dat een rechtvaardige ten val komt.

24
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

Doch uw haters, God, doet Gij zinken in de peilloze afgrond der doden: die leefden bij doodslag en leugen zien nauwlijks de helft van hun dagen. Doch ik weet mij geborgen bij U.