Psalmen 50

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Een psalm van Asaf. De God der goden, Jahweh, spreekt en roept tot de aarde Van de opgang tot de ondergang der zon!

WILLIBRORD

Een psalm van Asaf. De God der goden, Jahwe, Hij spreekt; Hij roept tot de aarde, van waar de zon rijst tot haar dalen:

2
CANISIUS

Van Sion, de kroon der schoonheid, straalt God zijn heerlijkheid uit:

WILLIBRORD

uit Sion, kroon aller schoonheid, is God in straling verschenen.

3
CANISIUS

Hij komt, onze God, en zwijgt niet meer! Verterend vuur gaat voor Hem uit, De stormwind woedt om Hem heen!

WILLIBRORD

Hij nadert, God, breekt het zwijgen; verterend vuur gaat voor Hem uit, het stormt rondom Hem vervaarlijk.

4
CANISIUS

Hij nodigt de hemelen uit, daarboven, En de aarde, om zijn volk te richten:

WILLIBRORD

Hij roept: tot de hemel daarboven, tot de aarde; zijn volk gaat Hij richten.

5
CANISIUS

"Brengt Mij mijn getrouwen bijeen, Die door offers het Verbond met Mij sloten!"

WILLIBRORD

'Vergadert Mij mijn getrouwen, hen die Mij brachten hun offers, zich plechtig met Mij verbonden.'

6
CANISIUS

En de hemelen verkondigen zijn gerechtigheid; Want God begint het gericht.

WILLIBRORD

De hemel meldt het: 'Hij zal recht doen. God zelf is als richter verschenen.'

7
CANISIUS

Hoor, mijn volk, en laat Mij spreken; Het u betuigen, Israël: Ik Jahweh, uw God:

WILLIBRORD

'Hoor, mijn volk, Ik wil tot u spreken, tegen u, o Israël, getuigen. God ben Ik: uw eigen God.

8
CANISIUS

Niet om uw offers spreek Ik u vrij, Of om uw brandoffers, Mij zonder ophouden gebracht.

WILLIBRORD

Om uw offers kan Ik u niet laken, offerrook stijgt gestaag tot Mij op;

9
CANISIUS

Neen, Ik heb den stier uit uw stallen niet nodig, En geen bokken uit uw kooien.

WILLIBRORD

doch Ik wens geen stier uit uw stal, geen bokjes uit uw omheining.

10
CANISIUS

Want Mij behoren alle dieren in het woud, Het vee en het wild op de bergen;

WILLIBRORD

Mij behoort wat er leeft in het woud, en de duizenden dieren in de bergen,

11
CANISIUS

Ik ken alle vogels in de lucht, Van Mij is wat zich beweegt op het veld.

WILLIBRORD

Mij ontgaat geen vogel daarboven; wat er huist in het veld behoort Mij.

12
CANISIUS

Had Ik honger, Ik behoefde het ú niet te zeggen, Want Mij behoort de aarde met wat ze bevat.

WILLIBRORD

Had Ik honger - Ik vroeg niets aan u: Mij behoort de aarde en haar rijkdom.

13
CANISIUS

Of zou Ik soms stierenvlees eten, En bokkenbloed drinken?

WILLIBRORD

Dacht gij dat Ik stierenvlees at, dat Ik bloed van bokken zou drinken?

14
CANISIUS

Neen, breng als uw offer een loflied aan God, Onderhoud uw geloften, den Allerhoogste gebracht,

WILLIBRORD

Dankbaarheid zij uw offer aan God de Allerhoogste; kwijt Hem uw geloften:

15
CANISIUS

En roep Mij aan in tijden van nood: Dan zal Ik u redden, en gij zult Mij eren.

WILLIBRORD

roept Mij dan, in het uur van uw nood en Ik red u: dan zult gij Mij eren.'

16
CANISIUS

Hoe waagt gij het, over mijn geboden te spreken, En uw mond vol te hebben van mijn Verbond,

WILLIBRORD

En tot wie onoprecht zijn spreekt God: 'wat hebt gij mijn geboden op te zeggen, wat voert gij mijn verbond in de mond?

17
CANISIUS

Terwijl gij toch de tucht veracht, En mijn woord in de wind slaat?

WILLIBRORD

gij die u verzet tegen tucht, die mijn woorden zo achteloos laat liggen?

18
CANISIUS

Ziet gij een dief, gij loopt terstond met hem mee, En met echtbrekers gaat gij vriendschappelijk om.

WILLIBRORD

Ziet ge een dief - aanstonds wordt ge zijn maat, met ontuchtigen zijt ge gemeenzaam,

19
CANISIUS

Uw mond vloeit over van boosheid, En uw tong weeft bedrog;

WILLIBRORD

uw mond laat ge vrij in zijn kwaad, uw tong koppelt leugen aan leugen.

20
CANISIUS

Gij spreekt schande over uw broeder, En werpt smaad op den zoon van uw moeder.

WILLIBRORD

Waar ge zit bepraat ge uw broeder, brengt de zoon van uw moeder in opspraak.

21
CANISIUS

Dit hebt gij gedaan; en omdat Ik bleef zwijgen, Dacht gij nog: Ik ben niet beter dan gij. Daarom waarschuw Ik u, En breng het u onder het oog.

WILLIBRORD

Zo deed ge - en moet Ik dan zwijgen? in uw waan acht ge Mij uw gelijke: uw schuld stel Ik gestreng u voor ogen.

22
CANISIUS

Godvergetenen, neemt het ter harte; Anders verscheur Ik u, en er is niemand, die u zal redden!

WILLIBRORD

Godvergetenen, ziet het toch in! Als Ik toesla zijt gij verloren.

23
CANISIUS

Wie een loflied offert, eert Mij waarachtig, En wie deugdzaam leeft, hem toon Ik Gods heil!

WILLIBRORD

Offert dank: dàn bewijst gij Mij eer. Wie de weg baant - hem doe Ik Gods heil zien.'