Psalmen 44

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Voor muziekbegeleiding. Van de zonen van Kore; een leerdicht. O God, wij hebben het met eigen oren gehoord, Onze vaderen hebben het ons verteld, Wat Gij gedaan hebt in hun dagen, Met eigen hand in vroeger tijd.

WILLIBRORD

Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een compositie.

2
CANISIUS

Naties hebt Gij uitgeroeid om hèn te planten, Volkeren geveld, om hèn te doen groeien.

WILLIBRORD

God, wij hoorden het met eigen ogen, onze vaderen verhaalden het ons: wat in hun dagen Gij liet geschieden, in die dagen van het begin.

3
CANISIUS

Neen, niet met hun zwaard namen zij bezit van het Land, Niet hun arm bracht hun zege: Maar het was uw rechterhand en uw arm En het licht van uw aanschijn, omdat Gij ze lief hadt.

WILLIBRORD

Met eigen hand hebt Gij verdreven de heidenen, hen daar geplant; volksstammen verdelgd, hen vermeerderd.

4
CANISIUS

Gij waart het, mijn Koning en God, Die Jakob de zege verleende;

WILLIBRORD

Want waarlijk niet dankzij hun zwaard kregen zij dit land in bezit, eigen strijdbaarheid bracht hun geen zege: uw ingreep, uw lichtend aanschijn bracht redding. Gij schonk hun uw gunst.

5
CANISIUS

Met úw hulp sloegen wij onze vijanden neer, Door úw Naam trapten wij onze haters tegen de grond;

WILLIBRORD

Gij waart het, mijn koning, mijn God, die gebood de bevrijding van Jakob:

6
CANISIUS

Neen, ik heb niet vertrouwd op mijn boog, En mijn zwaard kon de zege niet schenken.

WILLIBRORD

met u vellen wij onze belagers, wij hebben op hen die ons tartten de voet gezet in uw naam.

7
CANISIUS

Maar Gij hebt ons van onze verdrukkers verlost, En onze haters te schande gemaakt;

WILLIBRORD

Mijn vertrouwen is niet op mijn boog, mijn zwaard brengt mij niet de zege;

8
CANISIUS

In God mochten we steeds blijven roemen, En uw Naam in eeuwigheid prijzen!

WILLIBRORD

Gij slechts redt ons van onze vervolgers, Gij maakt onze haters beschaamd:

9
CANISIUS

Maar nú hebt Gij ons verstoten, ons te schande gemaakt, En trekt niet meer met onze heirscharen op;

WILLIBRORD

God gold onze triomf, dag aan dag; uw naam mochten wij altijd weer loven.

10
CANISIUS

Gij laat ons vluchten voor onze verdrukkers, En onze haters roven ons leeg!

WILLIBRORD

En nu hebt Ge ons verstoten, vernederd, gaat niet meer aan de spits onzer scharen,

11
CANISIUS

Gij levert ons als slachtvee uit, En verstrooit ons onder de naties;

WILLIBRORD

doet ons wijken voor de belagers; onze haters plunderen zich rijk.

12
CANISIUS

Verkoopt uw volk voor een spotprijs, En geeft het bijna voor niet!

WILLIBRORD

Gij levert als slachtvee ons uit, Ge verstrooit ons onder de heidenen,

13
CANISIUS

Gij maakt ons tot smaad onzer buren, Tot spot en hoon voor die ons omringen;

WILLIBRORD

Gij verkoopt uw volk wel niet duur, hebt zijn waarde niet hoog aangeslagen.

14
CANISIUS

Gij laat de heidenen over ons schimpen, De volkeren meewarig het hoofd over ons schudden.

WILLIBRORD

Gij zendt ons: van de naburen hoon, spot en terging van wie ons omringen,

15
CANISIUS

Mijn schande staat mij altijd voor ogen, En de schaamte bedekt mijn gelaat,

WILLIBRORD

maakt ons onder de volken spreekwoordelijk; heidenen schudden het hoofd over ons.

16
CANISIUS

Om de praatjes van schimper en spotter, Om de blik van vijand en hater.

WILLIBRORD

Elke dag opnieuw zie ik mijn schande, de vernedering ligt op mijn gelaat

17
CANISIUS

En dit alles trof ons, ofschoon wij U niet hebben vergeten, En uw Verbond niet hebben verbroken.

WILLIBRORD

om de taal van wie spotten en honen, om de blikken van haat en van wraakzucht.

18
CANISIUS

Ons hart is niet afvallig geworden, Onze schreden dwaalden niet af van uw pad;

WILLIBRORD

Het kwam alles over ons hoofd: en toch - wij vergaten U nimmer, lichtten nooit de hand met uw verbond;

19
CANISIUS

Toch hebt Gij ons naar het oord der jakhalzen verwezen, En ons met de schaduw des doods overdekt.

WILLIBRORD

ons hart was nimmer ontrouw, ons voetspoor week niet van uw pad,

20
CANISIUS

Of, hadden wij de Naam van onzen God soms vergeten, Onze handen naar vreemde goden geheven:

WILLIBRORD

ofschoon Ge ons gaan deed, gekromd, door het oord waar de jakhalzen huizen, ons in schaduw des doos hebt gehuld.

21
CANISIUS

Zou God het misschien niet hebben geweten, Hij, die de hartsgeheimen doorgrondt?

WILLIBRORD

Zo wij Gods naam hadden verzaakt, tot een vreemde God hieven de handen,

22
CANISIUS

Neen, om Uwentwil blijft men ons wurgen, En worden wij als slachtvee behandeld!

WILLIBRORD

zou God dat niet hebben gepeild? Hij toch weet wat het hart houdt verborgen.

23
CANISIUS

Sta op dan; waarom zoudt Gij slapen, o Heer! Ontwaak; blijf ons niet altijd verstoten!

WILLIBRORD

Om u doodt men ons - dag aan dag, ziet men ons als slachtvee - een troep schapen.

24
CANISIUS

Waarom zoudt Gij uw aanschijn verbergen, Onze nood en ellende vergeten?

WILLIBRORD

O, ontwaak! Waarom sluimert Gij, Heer? ontwaak - verwerp ons niet voor immer.

25
CANISIUS

Want onze ziel ligt gebukt in het stof, En ons lichaam kleeft vast aan de grond.

WILLIBRORD

Waarom wendt Ge uw aangezicht af, vergeet Gij onze nood en verdrukking?

26
CANISIUS

Sta op, ons te hulp! Red ons om wille van uw genade!

WILLIBRORD

Onze ziel ligt terneer in het stof, ons lijf is aan de aarde gebonden.

27
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

Verrijs! Kom Gij ons te hulp: verlos ons in uw ontferming!