Psalmen 39

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Voor muziekbegeleiding; voor Jedoetoen: een psalm van David. Ik had wel gezegd: "Goed

WILLIBRORD

Voor de koorleider. Voor Jedutun. Een psalm van David.

2
CANISIUS

Ik zweeg, bleef sprakeloos en stom, Hoe fel mijn smart ook mocht zijn.

WILLIBRORD

Ik dacht: laat ik mijn woorden bewaken, opdat mij mijn tong niet verleidt; mijn mond als met een muilband verzekeren zolang ik die schurk nog moet zien.

3
CANISIUS

Maar nu kookt mijn hart in mijn boezem over, En als ik er aan denk, laait het vuur in mij op. Nu snik ik het uit:

WILLIBRORD

Dus zwijg ik, met stomheid geslagen, zie af van elk woord dat verlicht: maar nu is mijn pijn slechts verergerd,

4
CANISIUS

Jahweh, laat mij mijn einde maar zien; Ik wil weten, hoeveel tijd mij nog rest, En wanneer het met mij is gedaan!

WILLIBRORD

mijn hart verschroeit in mijn borst. Wat ik denk - het verbrandt mij van binnen. En ik open toch nog mijn mond:

5
CANISIUS

Zie, Gij hebt mijn dagen een paar handbreedten lengte gegeven, En de duur van mijn leven is voor U als niets;

WILLIBRORD

'gun mij, Heer, te weten mijn einde, wat de maat van mijn dagen zal zijn, en ik zal mijn kortstondigheid inzien.

6
CANISIUS

Iedere mens is enkel een zucht, En als een schaduwbeeld wandelt hij rond; Voor niets maakt hij zich druk en verzamelt zich schatten, Zonder te weten, wie ze zal krijgen.

WILLIBRORD

Zie, mijn dagen bepaalt Gij - een handbreed, voor uw oog is mijn levensduur niets; de mens, zo fier, is slechts een adem,

7
CANISIUS

Wat zou ik dan nog verwachten, o Heer! Alleen op U kan ik nog hopen!

WILLIBRORD

slechts een schaduw de baan die hij gaat: als een zucht is het leven vervluchtigd. Men vergaart - en wie gaat ermee heen?

8
CANISIUS

Verlos mij van al mijn zonden, En maak mij niet tot spot voor den dwaas.

WILLIBRORD

Wat mag ik, Heer, thans nog verwachten? mijn hopen is slechts op U;

9
CANISIUS

Ik zwijg, en doe mijn mond niet open: Want Gij zelf deedt het mij aan.

WILLIBRORD

bevrijd mij van al wat verkeerd was, richt de spot van de dwaas niet op mij.

10
CANISIUS

Ach, neem uw plaag van mij weg, Want ik bezwijk onder de druk van uw hand. Alleen om de zonde te straffen,

WILLIBRORD

Ik zwijg - doe mijn mond niet meer open: het is alles geschied door uw hand;

11
CANISIUS

Slaat Gij den mens, Verteert Gij als de motten zijn glorie, En is iedere mens maar een zucht.

WILLIBRORD

neem uw teistering thans van mij weg, bleef uw hand tegen mij - ik moest sterven.

12
CANISIUS

Jahweh, hoor mijn gebed en luister naar mijn smeken, Zwijg niet stil bij mijn tranen; Want ik ben toch uw gast, En bij U op bezoek als al mijn vaderen.

WILLIBRORD

Met tuchtiging om zijn schuld doet zwaar gij de sterveling boeten; aan zijn vroegere pracht vreet de mot: de mens - hij is slechts een adem.

13
CANISIUS

Houd op; opdat ik nog vreugde mag hebben, Eer ik heenga, en er niet meer zal zijn!

WILLIBRORD

Hoor, o Heer, mijn gebed, versta hoe ik smeek om uw bijstand; o blijf voor mijn schreien niet doof: ik ben slechts een vreemdeling bij U, een bijwoner - gelijk al mijn vaderen.

14
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

Wend uw straffende blik van mij af, dat ik nog vreugde mag vinden eer ik heenga en uit ben gewist.'