Psalmen 35

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Van David. Bestrijd, o Jahweh, die mij bestrijden, Kamp tegen hen, die mij bekampen!

WILLIBRORD

Van David. Bevecht, Heer, die mij bevechten, voer met mijn bestrijders de strijd;

2
CANISIUS

Grijp schild en beukelaar, Sta op, mij te hulp;

WILLIBRORD

grijp wapenrusting en rondas, verrijs om mij bijstand te bieden.

3
CANISIUS

Trek speer en strijdbijl tegen mijn vervolgers, Zeg tot mijn ziel: "Uw redding ben

WILLIBRORD

Hanteer de lans en de strijdbijl als Gij mijn vervolgers genaakt. Zeg mij: 'Ik ontzet u, Ikzelf.'

4
CANISIUS

Laat smaad en schande hen treffen, die mijn leven belagen, Vol schaamte vluchten, die boze plannen tegen mij smeden.

WILLIBRORD

En beschaamd zullen worden, vernederd, die het hadden gemunt op mijn leven, aftrekken met schade en schande die uit zijn geweest op mijn ongeluk.

5
CANISIUS

Ze mogen worden als kaf voor de wind, Wanneer de Engel van Jahweh ze opjaagt;

WILLIBRORD

Laat hen worden als kaf op de wind - en de engel Gods die hen voortjaagt

6
CANISIUS

Hun weg zij donker en glad, Wanneer de Engel van Jahweh ze nazet.

WILLIBRORD

donker zij hun weg, langs de steilten - en de engel Gods die hen vervolgt.

7
CANISIUS

Want zonder reden hebben ze mij hun netten gespannen, Zonder aanleiding een kuil mij gegraven.

WILLIBRORD

Niets misdeed ik - zij spanden hun netten, niets misdeed ik - men groef mij een kuil:

8
CANISIUS

Moge hem de ondergang treffen, Eer hij het weet; Laat het net, dat hij spande, hem vangen, Laat hem vallen in zijn eigen kuil!

WILLIBRORD

straks treft hen het onvoorzien onheil, vangt het net dat zij spanden henzelf; straks heeft hun val zich voltrokken.

9
CANISIUS

Dan zal mijn ziel in Jahweh juichen, Zich over mijn redding verheugen;

WILLIBRORD

Dan geldt mijn jubel de Heer, mijn vervoering Hem, de bevrijder.

10
CANISIUS

En heel mijn gebeente zal zeggen: "Jahweh, wie is U gelijk? Gij beschermt den zwakke

WILLIBRORD

Hartgrondig mag ik het belijden: 'wie is, o Heer, gelijk Gij, Gij die de verdrukte verlost van wie zijn overmacht uitviert, de arme van wie hem besteelt?'

11
CANISIUS

Ze staan tegen mij op Als valse getuigen; En wat ik mij niet ben bewust, Brengen ze tegen mij in.

WILLIBRORD

Als de valse getuigen verschijnen vraagt men mij naar wat ik niet weet;

12
CANISIUS

Goed met kwaad vergelden ze mij, En leggen het op mijn leven aan.

WILLIBRORD

elk loont mij het goede met kwaad, ik voel mij van ieder verlaten.

13
CANISIUS

En toch, toen zìj ziek lagen, Trok ik het boetekleed aan, Putte mij door vasten uit, En het gebed was niet weg uit mijn hart;

WILLIBRORD

Heb ik niet, toen ziekte hen trof, een zak omgeslagen als rouwdracht en mij zelf door vasten vernederd? Was mijn innig gebed niet voor hen?

14
CANISIUS

Ik liep rond, als gold het mijn broer of mijn vriend, Onder droefheid gebukt, als in rouw voor mijn moeder.

WILLIBRORD

Als gold het een vriend of een broeder, zo droeg ik het met mij om; of ik om een moeder in rouw was zo somber boog ik het hoofd.

15
CANISIUS

Maar nu ik zelf dreig te vallen, worden ze vrolijk, Lopen te hoop en scholen tegen mij samen; Als vreemden, die ik niet ken, Gaan ze tegen mij schelden,

WILLIBRORD

Doch toen mijn gang moeizamer werd liepen zij te hoop in hun vreugde. Ook vreemden die ik niet kende sarden mij: zij hielden niet op;

16
CANISIUS

Honen mij met bittere spot, En knarsetanden tegen mij.

WILLIBRORD

zij tempteerden mij, deden mij na, knarsetandend als ze mij zagen.

17
CANISIUS

Hoe lang nog, o Heer, Zult Gij dit aanzien? Verlos mij toch van hun brullen, Het enige,

WILLIBRORD

Hoe lang, Heer, ziet Gij dit nog aan? Berg mijn leven voor hun vernielzucht, bescherm tegen de leeuwen dit laatste,

18
CANISIUS

Dan zal ik U loven in de grote gemeente, Voor een talloze schare U prijzen.

WILLIBRORD

dat ik onder de schare U dank zeg, met de menigte samen uw lof zing.

19
CANISIUS

Laat toch mijn valse vijand niet om mij lachen, Geen knipoogjes geven, die mij onverdiend haten.

WILLIBRORD

Laat wie mij arglistig bestrijden geen leedvermaak over mij hebben, laat mij het geknipoog niet zien van wie mij redeloos haten.

20
CANISIUS

Want nooit spreken ze woorden van vrede, Doch verzinnen maar leugens tegen het vreedzame volk;

WILLIBRORD

Het woord vrede - zij kennen het niet; het geldt de stillen in den lande wat zij lasteren, weloverlegd.

21
CANISIUS

Ze zetten een grote mond tegen mij op, En zeggen: Ha, ha! We hebben het met eigen ogen gezien!

WILLIBRORD

En mij schreeuwen zij in het gezicht, roepen: 'mooi zo! Nu zien wij het zelf!'

22
CANISIUS

Jahweh! Gìj hebt het gezien; blijf niet zwijgen! Heer; houd U niet verre van mij!

WILLIBRORD

Heer, een die het ziet: dat zij Gij. Blijf dan niet zwijgen, o Heer, houd U niet verre van mij.

23
CANISIUS

Ontwaak en sta op, om mij recht te verschaffen, Om mij te verdedigen, mijn God en mijn Heer.

WILLIBRORD

Ontwaak, verrijs, dat ik recht vind, strijd Gij, o God, voor mijn zaak;

24
CANISIUS

Schaf mij recht naar uw gerechtigheid, Jahweh, mijn God; Laat ze niet over mij juichen.

WILLIBRORD

verschaf mij recht krachtens uw waarheid: o Heer, Gij zijt toch mijn God. Laat hen niet over mij zich vermaken,

25
CANISIUS

Laat ze niet denken: "Ha, nu zijn wij tevreden!" Niet zeggen: "We hebben hem onder

WILLIBRORD

duld niet dat zij, heimelijk verheugd, gaan denken: 'mooi! Ons gaat het goed', zeggen: 'niets lieten wij van hem over!'

26
CANISIUS

Neen, laat ze allen blozen van schaamte, Die zich vrolijk maken over mijn ongeluk; Met smaad en schande worden bedekt, Die een hoge toon tegen mij aanslaan.

WILLIBRORD

Doch laat smadelijk de nederlaag lijden die zich over mijn rampspoed verheugden: zij, beladen met schade en schande, die zich waanden hoog boven mij!

27
CANISIUS

Maar mogen juichen en jubelen Die van mijn goed recht zijn doordrongen; Zonder ophouden zeggen: "Jahweh is groot, Die enkel het heil van zijn dienaar beoogt!"

WILLIBRORD

Dan vieren juichend hun vreugde die op mijn rechtvaardiging hoopten, het herhalend: 'groot is de Heer: Hij beschikt dat zijn knecht leeft in vrede.'

28
CANISIUS

Dan zal mijn tong uw gerechtigheid prijzen, En elke dag uw lof verbreiden.

WILLIBRORD

En ik geef uw gerechtigheid stem, als ik, elke dag weder, uw lof zing.