Psalmen 31

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Voor muziekbegeleiding. Een psalm van David. Tot U neem ik mijn toevlucht, o Jahweh, Laat mij nooit beschaamd komen staan. Geef mij uitkomst door uw genade,

WILLIBRORD

Voor de koorleider. Een psalm van David.

2
CANISIUS

Hoor mij aan, en red mij snel! Wees mij een veilige rots, Een veste, om mij te redden;

WILLIBRORD

Bij U, o Heer, zoek ik toevlucht, laat mij niet voor immer vernederd, geef mij door uw gerechtigheid uitkomst;

3
CANISIUS

Want Gij zijt mijn steun en mijn sterkte, Om wille van uw Naam. Gij zijt mijn gids en mijn leider,

WILLIBRORD

hoor mij, kom mij ijlings te hulp. Wees mij tot een onneembare rots, tot een burchtmuur die mij beveiligt.

4
CANISIUS

En bevrijdt mij uit het net, dat men mij had gespannen; Want Gij zijt mijn toevlucht,

WILLIBRORD

Mijn vesting op rotsgrond zijt Gij. Gij vermoogt het, getrouw aan uw naam, mij te leiden, mijn schreden te hoeden;

5
CANISIUS

In úw handen beveel ik mijn geest. Gij verlost mij, Jahweh, trouwe God,

WILLIBRORD

Gij kunt mij bevrijden uit het net dat zij heimelijk mij uitgezet hadden. Mijn sterkte zijt Gij.

6
CANISIUS

Maar Gij haat, die op nietige afgoden hopen. Neen, ik blijf op Jahweh vertrouwen,

WILLIBRORD

In uw hand beveel ik mijn geest, Gij, Heer, die mijn losser wilt zijn, Gij, die een God zijt van waarheid.

7
CANISIUS

Wil juichen en jubelen in uw genade. Want Gij ziet mijn ellende, En kent de angst van mijn ziel.

WILLIBRORD

IJDELE afgodendienst wekt mijn haat op: mijn zekerheid rust in de Heer.

8
CANISIUS

Neen, Gij geeft mij niet prijs aan de macht van den vijand, Maar zet mijn voeten op veilige grond.

WILLIBRORD

Mijn vreugde hervind ik, mijn jubel, zo Gij mij goedgunstig wilt zijn, Gij die eens omzag naar mijn ellende en de nood van mijn ziel hebt verstaan,

9
CANISIUS

Ach Jahweh, ontferm U over mij, Want het is mij zo bang om het hart; Van verdriet kwijnt mijn oog, Mijn ziel en mijn lichaam.

WILLIBRORD

mij niet gaaft in de macht van de vijand, mijn voeten deed staan in wijd land.

10
CANISIUS

Mijn leven vliedt in jammer heen, In kermen mijn jaren; Mijn kracht is gebroken door mijn ellende, Mijn gebeente verdord.

WILLIBRORD

Heb ontferming, Heer, ik ben belaagd; mijn oog is mat van verdriet, mijn ziel is mat en mijn lichaam;

11
CANISIUS

Voor al mijn vijanden Ben ik een spot; Voor mijn buren een afschuw, Voor bekenden een schrik. Die mij op straat ziet, Vlucht voor mij weg;

WILLIBRORD

of geheel mijn leven in kommer, of mijn jaren in zuchten vergaan; mijn kracht begeeft van ellende, moe ben ik - tot in het merg.

12
CANISIUS

Als een dode ben ik uit de harten verbannen, Weggegooid als een pot.

WILLIBRORD

Door mijn kwellers word ik gehoond, voor mijn naburen ben ik een afschrik, ik wek bij mijn vrienden ontzetting. Wie mij ziet op straat neemt de wijk.

13
CANISIUS

Ik hoor ze met elkander al fluisteren; Overal schrik om mij heen! Ze steken de hoofden bijeen, En smeden plannen, om mij te doden.

WILLIBRORD

Vergeten, uit het hart - als een dode - een stuk afgedankt huisraad geworden.

14
CANISIUS

Maar ik blijf op U hopen, o Jahweh, En zeggen: Gij zijt mijn God!

WILLIBRORD

Ik merk het gemompel der mensen: er hangt iets dreigends rondom, een samenspannen dat mij geldt: zij beramen een aanslag op mij.

15
CANISIUS

Mijn lot blijft in uw handen liggen; Verlos mij van mijn vijand en vervolgers.

WILLIBRORD

Doch ik blijf, Heer, op u vertrouwen, ik zeg mijzelf: Gij zijt mijn God;

16
CANISIUS

Laat uw aanschijn lichten over uw dienaar; Red mij door uw genade.

WILLIBRORD

in uw hand is mijn spanne levens: bewerk toch dat ik word gered uit de macht van vijand en vervolger;

17
CANISIUS

Jahweh, laat mij toch niet beschaamd komen staan: Want U roep ik aan. Neen, laat de bozen worden beschaamd en in het dodenrijk varen;

WILLIBRORD

doe uw aanschijn lichten over uw knecht, verlos mij krachtens uw goedheid.

18
CANISIUS

Laat de leugenlippen verstommen, Die den gerechte durven tergen Met trots en verachting.

WILLIBRORD

Heer, u roep ik - maak mij niet te schande, neen, schande treffe uw haters, in het dodenrijk eindelijk verstomd.

19
CANISIUS

Hoe groot is uw goedheid, o Jahweh, Die Gij hebt weggelegd voor hen, die U vrezen, Die Gij bewijst aan wie tot U vluchten, Voor het oog aller mensen.

WILLIBRORD

Laat zwijgen de taal van de laster, het verwaten woord tegen wie recht staat, vol aanmatiging en vol hoon.

20
CANISIUS

Gij beschermt ze in de schuts van uw aanschijn Voor het sarren der mensen; Gij stelt ze veilig in uw tent Voor het kijven der tongen.

WILLIBRORD

Hoe oneindige rijkdom, o Heer, hebt Gij weggelegd voor wie U vrezen, bereid voor wie bij U schuilen, ten aanschouwe van dit aards geslacht.

21
CANISIUS

Gezegend zij Jahweh! Want Hij heeft wonderen verricht Van zijn goedheid voor mij Ten tijde van nood.

WILLIBRORD

Hen verbergt Gij stil in uw nabijheid voor het samenscholen der mensen, in uw loverhut stelt Gij hen veilig veraf van het twisten der tongen.

22
CANISIUS

Ik had in mijn angst al gezegd: "Ik ben uit uw ogen verstoten!" Maar Gij hebt mijn

WILLIBRORD

Gezegend zij Hij, de Heer, die mij wonderen van goedheid bewees. Ik ben als in een vesting beveiligd.

23
CANISIUS

Hebt Jahweh dus lief Gij allen, zijn vromen; Want Jahweh behoedt de getrouwen, Maar met woeker vergeldt Hij de trotsen.

WILLIBRORD

Zelf heb ik gedacht in mijn angst: 'ik ben uit Uw ogen verbannen', doch Gij hebt mijn smeken verstaan toen ik U om hulp heb geroepen.

24
CANISIUS

Houdt moed, weest onverschrokken van hart, Gij allen, die op Jahweh hoopt!

WILLIBRORD

Hangt de Heer aan, gij die Hem behoort, de Heer behoedt wie Hem trouw zijn, doch wie zich uitviert in hoogmoed doet Hij het betalen: veelvoudig!

25
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

Weest sterk, onverslagen van hart: gij allen die hoopvol de Heer wacht.