Psalmen 28

Willibrord Vertaling (WILLIBRORD)

1

Van David. Tot U roep ik, Heer die mijn rots zijt: stoot mij niet terug door uw zwijgen; bleef Gij tegen mij zwijgen - ik werd als die in de groeve gedaald zijn.

2

Verhoor mijn roep om ontferming: ik kan U slechts smeken om hulp, vermag slechts mijn handen te heffen naar uw heiligdom, uw geheim.

3

Werp mij niet weg met de verstoorders, met hen die het kwade bedrijven, die hun naaste spreken van vrede, doch boosheid heerst in hun hart.

4

Reken Gij met hen af - naar hun werken, naar de heilloosheid van hun daden, vergeld wat hun hand heeft voltrokken: wat zij stichtten - verhaal het op hen!

5

Nooit hebben zij oog voor Gods werk, voor niets wat zijn hand heeft voltrokken. Daarom delgt Hij hen, zet hen niet voort.

6

Gezegend de Heer! Het is Hij die verhoorde mijn roep om ontferming:

7

de Heer is mijn sterkte, mijn schild, op Hem is mijn diepste vertrouwen. Hulp gewerd mij - mijn hart is herleefd; ik mag met mijn lied Hem weer loven.

8

De Heer is de sterkte zijns volks, Hij, de burcht zijn gezalfde tot redding.

9

Herstel de vrijheid van uw volk, zegen die tot uw erfdeel behoren. Wees hun herder: neem hen met U mee tot het einde der tijden.

Deel specifieke verzen

Genereer een link om specifieke verzen uit dit hoofdstuk te delen.