Psalmen 28

Petrus Canisius Vertaling (CANISIUS)

1

Van David. Tot U roep ik, Jahweh, mijn Rots! Ach, houd U voor mij niet doof: Opdat ik, als Gij blijft zwijgen, Niet gelijk word aan hen, die in het graf zijn gedaald.

2

Hoor, Jahweh, mijn zuchten, Nu ik tot U smeek, En mijn handen hef Naar uw heilige woning.

3

Werp mij niet weg met de bozen, Niet weg met de zondaars, Die lief doen tegen hun naaste, Maar met venijn in het hart.

4

Zet ze hun werken betaald, En hun schandelijk gedrag; Vergeld ze het werk hunner handen, En geef hun wat ze verdienen.

5

Want ze begrijpen niets van Jahweh’s daden, Niets van wat door zijn hand werd verricht;

6

Geprezen zij Jahweh! Want Hij heeft mijn smeken gehoord;

7

Jahweh is mijn schuts en mijn schild. Als mijn hart op Hem hoopt, word ik zeker geholpen; Daarom jubelt mijn hart, en zegen ik Hem met mijn lied!

8

Jahweh is een schuts voor zijn volk, En voor zijn Gezalfde een machtige hulp.

9

Red dus uw volk en zegen uw erfdeel; Weid hen en leid hen voor eeuwig!

Deel specifieke verzen

Genereer een link om specifieke verzen uit dit hoofdstuk te delen.