Psalmen 17

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Gebed van David. Jahweh, hoor naar de stem van het recht, Luister naar mijn smeken; Verhoor mijn gebed, Van eerlijke lippen gevloeid.

WILLIBRORD

Een gebed van David. Hoor, o Heer, naar wat staat in de waarheid, luister Gij naar mijn bittere klacht; wees ontvankelijk voor mijn gebed: het komt van een mond zonder leugen;

2
CANISIUS

Van uw aanschijn gaat mijn oordeel uit, Uw ogen zien scherp;

WILLIBRORD

laat van U mijn beoordeling uitgaan, uw oog ziet wat onkreukbaarheid is.

3
CANISIUS

Gij peilt mijn hart, doorzoekt het des nachts, Beproeft mij: maar iets verkeerds vindt Gij niet.

WILLIBRORD

Die mijn hart toetst, het peilt in de nacht, mij hebt uitgezuiverd met vuur - bij mij vindt Ge geen sluwe bedenksels. En mijn mond bezondigt zich niet.

4
CANISIUS

Ik overtrad uw gebod niet, zoals de mensen dat doen, Maar volbracht het bevel uwer lippen;

WILLIBRORD

Tegenover het handelen der mensen, hun wegen van willekeur, was ik trouw aan het woord dat van U komt:

5
CANISIUS

Op het pad uwer wetten heb ik mijn schreden gezet, Mijn voet heeft nooit op uw wegen gewankeld.

WILLIBRORD

mijn treden hielden uw spoor, mijn schreden wankelden niet.

6
CANISIUS

Nu roep ik tot U; want Gij zult mij verhoren, o God; Luister naar mij, en hoor naar mijn smeken!

WILLIBRORD

Ik roep U: Gij, God, weet het antwoord; luister naar mij, verhoor wat ik vraag:

7
CANISIUS

Doe wonderen van goedheid, o Redder van die op U hopen, En die op uw rechterhand steunen.

WILLIBRORD

toon de wonderen van uw genade; Gij redt immers wie tot U vluchten, van hun aanvallers vrij door uw hand!

8
CANISIUS

Behoed mij als de appel van uw oog, Verberg mij in de schaduw uwer vleugelen:

WILLIBRORD

Bewaar als uw oogappel mij, verberg mij, door uw vleugelen beschaduwd,

9
CANISIUS

Voor de bozen, die mij bespringen, Voor mijn vijanden, die mij woedend omringen.

WILLIBRORD

voor mijn haters die mij overweldigen, mijn doodsvijanden die mij omsingelen.

10
CANISIUS

Ze hebben hun hart met vet afgesloten, En blijven zwetsen met hun mond;

WILLIBRORD

Hun hart is verhard, zonder toegang, en hun hoogmoed spreekt uit elk woord;

11
CANISIUS

Ze omsingelen mij, waar ik ook ga, Loerend, om mij ter aarde te werpen.

WILLIBRORD

waar ik ga - zie! zij zijn om mij heen; mij neer te slaan - dat is hun oogmerk.

12
CANISIUS

Ze zijn als een leeuw, die hunkert naar buit, Als een leeuwenwelp, dat in hinderlaag ligt.

WILLIBRORD

Zo belust als de leeuw op zijn prooi, een leeuw die loert in het verborgen.

13
CANISIUS

Op, Jahweh, hem tegemoet, stort hem neer, En red mijn ziel van den boze!

WILLIBRORD

Heer, verrijs! Sla hen af, maak hen machteloos bevrijd mij van hun kwaad door uw zwaard;

14
CANISIUS

Uw zwaard moge ze doden, Jahweh, uw hand ze van de aarde verdelgen! Dit zij hun deel in het leven; En hebt Gij nog meer, vul er hun buik mee; Laat hun zonen er zich aan vergasten, En de rest aan hun kinderen vermaken.

WILLIBRORD

door uw hand, o Heer, van de mensen wier deel overdaad is op aarde: laat hen stijf staan van wat Gij hun toedeelt, zelfs hun zonen zijn er nog zat van. En er blijft voor hun kinderen nog over!

15
CANISIUS

Maar laat mij door mijn gerechtigheid uw aanschijn aanschouwen, Mij aan uw glorie verzadigen na het ontwaken!

WILLIBRORD

Doch laat mij, zo ik leef naar uw wil, uw aanschijn mogen aanschouwen, aan uw beeltenis mij mogen laven wanneer ik ontwaak.