Psalmen 15
Alle 2 beschikbare vertalingen
Een psalm van David. Jahweh, wie mag uw gast zijn in uw tent, Wie wonen op uw heilige berg?
Een psalm van David. Heer, wie mag toeven binnen uw tent, wie wonen op uw heilige berg?
Die onberispelijk is van wandel, En van rechtschapen gedrag; Die in zijn hart de waarheid spreekt,
Die wandelt oprecht en gerechtigheid doet, die de waarheid hartgrondig belijdt,
En met zijn tong niet lastert. Die zijn naaste geen kwaad doet, Geen smaad op zijn evenmens werpt;
die niet rondbrengt wat hem op de tong komt. Zijn medemens brengt hij geen kwaad toe, hij laadt geen smaad op zijn naaste.
In wiens oog een vervloekte verachtelijk is, Maar die eert, wie Jahweh vreest. Die zijn naaste een eed heeft gezworen, En hem niet breekt;
De nietswaardige ziet hij met verachting, maar die de Heer vrezen, hem eert hij. Zwoer hij tot zijn schade, hij wijzigt het niet;
Die zijn geld niet uitleent met woeker, Geen steekpenning neemt, om de onschuld te schaden. Wie zó doet, Wankelt in eeuwigheid niet!
hij leent zonder rente te vragen, neemt niets aan tegen wie in zijn recht staat. Die aldus handelt, hij zal niet wankelen in eeuwigheid.