Psalmen 142

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Een leerdicht van David, toen hij zich in de spelonk bevond. Een gebed. Luide roep ik tot Jahweh, Innig smeek ik tot Jahweh;

WILLIBRORD

Een compositie van David. Toen hij in de grot was. Een gebed.

2
CANISIUS

Ik stort mijn klacht voor Hem uit, En klaag Hem mijn nood.

WILLIBRORD

Ik verhef mijn stem tot de Heer, mijn stem tot de Heer om erbarmen,

3
CANISIUS

Voor mijn geest hangt een nevel, Maar Gij kent mijn weg: Op het pad, dat ik ga, Heeft men mij heimelijk strikken gelegd.

WILLIBRORD

stort mijn kommer uit voor zijn aanschijn; mijn nood leg ik open voor Hem.

4
CANISIUS

Al kijk ik naar rechts en naar links, Er is niemand, die acht op mij slaat; Nergens vind ik een toevlucht, Niet een, die om mij zich bekommert.

WILLIBRORD

Want bijna ontzinkt mij de moed: - en Gij, Gij kent toch mijn pad - op de weg die ik moet begaan hebben zij mij de strik al gezet.

5
CANISIUS

Daarom roep ik tot U, Ach Jahweh, en bid ik tot U; Gij zijt mijn toevlucht, Mijn erfdeel in het land van de levenden.

WILLIBRORD

Zie, ik zoek uw hulp, sla mij gade: niemand trekt zich iets van mij aan, er is nergens toevlucht voor mij, geen mens vraagt hoe ik nog leef.

6
CANISIUS

Ach, hoor naar mijn smeken: Want ik voel mij zo zwak; Red mij van die mij vervolgen, Want ze zijn veel sterker dan ik.

WILLIBRORD

Tot u blijf ik roepen, o Heer, U die ik mocht noemen' mijn schuilplaats, mijn plek gronds in dit aardse leven.'

7
CANISIUS

Bevrijd mij uit mijn benauwing, Opdat ik uw Naam moge danken, En de vromen mij blijde omringen, Omdat Gij zo goed voor mij zijt!

WILLIBRORD

Sla dan op mijn jammeren acht, zelf ben ik te weerloos geworden: red Gij mij van mijn vervolgers, want zij worden te machtig voor mij.

8
CANISIUS

Niet beschikbaar in deze vertaling

WILLIBRORD

O, bevrijd uit de engte mijn leven, dat ik weer moge loven uw naam, dat rechtvaardigen mij omringen. Want Gij voltrekt het voor mij.