Psalmen 139

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Voor muziekbegeleiding. Een psalm van David. Jahweh, Gij doorschouwt mij volmaakt, Gij zijt het, die mij doorgrondt;

WILLIBRORD

Voor de koorleider. Van David. Een psalm. Heer, Gij doorgrondt en Gij kent mij,

2
CANISIUS

Gij kent mijn zitten en staan, En verstaat mijn gedachten van verre.

WILLIBRORD

Gij weet van mijn zitten, mijn opstaan, Gij verstaat mijn gedachten van verre;

3
CANISIUS

Gij meet mijn lopen en liggen, Zijt met al mijn wegen vertrouwd;

WILLIBRORD

mijn op weg zijn keurt Ge, mijn rusten, al mijn wegen zijn U vertrouwd.

4
CANISIUS

Ja, er komt geen woord op mijn tong, Of Gij kent het nauwkeurig, o Jahweh!

WILLIBRORD

Want er komt geen woord op mijn tong, of zie, Heer, Gij kent het volkomen.

5
CANISIUS

Gij omsluit mij van achter en voren, En houdt mij geheel in uw hand.

WILLIBRORD

Achter mij zijt Gij, voor mij, rondom mij: Gij hebt uw hand op mij gelegd.

6
CANISIUS

Te wonderlijk is mij uw weten, Te hoog: ik kan het niet vatten.

WILLIBRORD

Dit te vatten - het is mij te wonderbaar, te verheven ik reik er niet toe.

7
CANISIUS

Waar zou ik ooit uw geest ontlopen, Uw aanschijn kunnen ontvluchten?

WILLIBRORD

Waar zou ik uw geest ontkomen? waar zou ik uw aanschijn ontgaan?

8
CANISIUS

Stijg ik ten hemel: Gij zijt er; Daal ik in het dodenrijk af: Gij zijt er!

WILLIBRORD

Klom ik op tot de hemel - Gij waart er, lag ik neer bij de doden - daar staat Gij,

9
CANISIUS

Sla ik de wieken als het morgenrood uit, En laat ik mij neer aan de grenzen der zee:

WILLIBRORD

sloeg ik dageraadsvleugelen uit, streek ik neer aan de uiterste zeekust,

10
CANISIUS

Ook daar nog leidt mij uw hand, En houdt uw rechter mij vast.

WILLIBRORD

ook daar zou uw hand mij geleiden, hield mij uw rechterhand vast.

11
CANISIUS

Al zeg ik: Ha, de duisternis zal mij bedekken, De nacht mij verschuilen:

WILLIBRORD

Sprak ik: 'mij mag het duister omsluiten, het licht worde nacht om mij heen'

12
CANISIUS

Dan maakt duisternis zelfs het niet donker voor U, Straalt de nacht als de dag, het donker als licht!

WILLIBRORD

voor u heerst in het duister geen duister: lichtend is de nacht als de dag, de duisternis is gelijk licht.

13
CANISIUS

Want Gij hebt mijn nieren geschapen, Mij in de schoot van mijn moeder gevormd:

WILLIBRORD

Gij zijt die mijn kern hebt gevormd, die mij weefde in de schoot mijner moeder,

14
CANISIUS

Ik dank U voor het ontzaglijk wonder van mijn ontstaan, En voor uw heerlijke werken.

WILLIBRORD

en ik loof U in het besef dat ik ben eerbiedwekkend van maaksel, een wonder is wat Gij schiep. Mijn wezen kent Gij volkomen.

15
CANISIUS

Gij hebt ook mijn ziel zorgvuldig gekend, En mijn gebeente bleef voor U niet verborgen, Toen ik in dat geheimvolle oord werd geschapen, Kunstig bewerkt in de diepten der aarde.

WILLIBRORD

Mijn oorsprong was U niet verholen toen ik in het verborgene gevormd werd, als in diepten der aarde ontworpen.

16
CANISIUS

Uw ogen hebben mijn vormeloze leden aanschouwd, In uw boek stonden ze allen beschreven: Ook de dagen, waarop ze werden gemaakt, Voordat er nog één van bestond.

WILLIBRORD

Uw oog zag mij, vormeloos nog: in uw boek waren alle geschreven de dagen dezer formering, toen er nog niet een daarvan was.

17
CANISIUS

Maar hoe ondoorgrondelijk zijn ùw gedachten voor mij, Hoe overweldigend is haar getal, o mijn God;

WILLIBRORD

Te groots voor mij, God, uw gedachten, te machtig daarvan de som,

18
CANISIUS

Ga ik ze tellen, ze zijn talrijker nog dan het zand, En als ik ontwaak, is mijn geest met U bezig!

WILLIBRORD

zomin als woestijnzand te tellen. Was ik radeloos - nog was ik bij U.

19
CANISIUS

Dood dan de bozen, o God, En laat de bloeddorstigen ver van mij blijven:

WILLIBRORD

Sla dan, God, de afvalligen neer: - o had van hun moordzucht ik vrede!

20
CANISIUS

Die zich tegen uw plannen verzetten, En uw raadsbesluiten willen verijdelen.

WILLIBRORD

zij blijven u tarten, arglistig, noemen zich in hun waan uw bestrijders.

21
CANISIUS

Zou ik niet haten, die U haten, o Jahweh, Niet walgen van wie tegen U opstaan?

WILLIBRORD

Zou ik, Heer, uw haters niet haten, niet met afschuw zien die U trotseren?

22
CANISIUS

Ik haat ze zo fel, als ik haten kan, Mijn eigen vijanden zullen ze zijn!

WILLIBRORD

ik haat hen, mijn haat is volstrekt: tussen ons moet het vijandschap zijn.

23
CANISIUS

Beproef mij, o God, en doorgrond mijn hart, Toets mij, en ken mijn gedachten:

WILLIBRORD

Doorgrond mij, God, ken mijn hart, toets mij, weet mijn verborgen gedachten,

24
CANISIUS

Zie, of ik op de weg der ongerechtigheid ben; Breng mij dan terug op het eeuwige pad!

WILLIBRORD

zie of niet mijn weg mij verkeerd leidt: wijs de weg van de eeuwigheid mij.