Psalmen 110
Alle 2 beschikbare vertalingen
Een psalm van David. Jahweh spreekt tot mijn Heer: "Zet U aan mijn rechterhand, Totdat
Van David. Een psalm. Zo zegt het Jahwe tot mijn heer: 'wees gezeten aan mijn rechterhand: welhaast doe ik uw vijanden zijn een voetschabel voor uw voeten.'
Jahweh zal U een machtige schepter verlenen: Treed uit Sion als Heerser te midden uwer vijanden!
Want Jahwe strekt uw heersersstaf vanuit Sion: gebieden zult gij tot diep in vijandelijk land.
Gij draagt de offers ten dage van uw mannelijke kracht, Zijt met de heilige gewaden bekleed Van de moederschoot af, Sinds de morgendauw uwer jeugd.
U toegewijd is uw volk als de dag aanbreekt van uw heerban. Getooid als gold het een feest, uit de schoot van de dageraad zie! als schitterdauw uw jonge krijgers.
Jahweh heeft gezworen, en het zal Hem nimmer berouwen: "Gij zijt Priester voor eeuwig,
Jahwe zwoer het - Hij neemt het niet terug: 'gij zult priester zijn, de eeuwen door, krachtens mijn uitspraak: Melchisedek.'
De Heer zal aan uw rechterhand blijven staan, En de vorsten vermorzelen op de dag van zijn toorn;
Mijn heer zetelt aan uw rechterhand: koningen slaat hij neer als hij toornt,
Vol majesteit de volkeren richten, De koppen verpletteren tegen de grond!
richt over de heidenen, velt hen ongeteld, verplettert hun sterkte zover de aarde reikt,
Maar U alleen zal Hij een kostbaar erfdeel schenken, En daarom fier uw hoofd verheffen!
lest zijn dorst onderweg uit de beek. Hoog mag hij het hoofd heffen.