Psalmen 107

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Brengt Jahweh dank, want Hij is goed, En zijn genade duurt eeuwig!

WILLIBRORD

'Looft de Heer, goedertieren is Hij: tot in eeuwigheid blijft zijn genade!'

2
CANISIUS

Zo moeten getuigen, die door Jahweh verlost zijn, En door Hem uit de nood zijn gered;

WILLIBRORD

Spreken zo de verlosten des Heren, die Hij loste uit de macht van hun kweller,

3
CANISIUS

Die Hij van alle kant hierheen heeft gebracht, Van oost en west, van noord en zuid.

WILLIBRORD

die Hij saam heeft gebracht uit de landen, van de zonsopgang, van het westen, van het noorden en van de zee.

4
CANISIUS

Sommigen doolden in woestijn en wildernis rond, Zonder de weg naar hun woonplaats te vinden;

WILLIBRORD

Moesten omdolen in de woestijn, op de trek door de eenzaamheid, vermochten geen woonplaats te vinden;

5
CANISIUS

Ze leden honger en dorst, En hun leven verkwijnde.

WILLIBRORD

en zij leden honger en dorst, hun geest werd in donker gehuld

6
CANISIUS

Maar ze riepen Jahweh aan in hun nood, En Hij verloste hen van hun angsten:

WILLIBRORD

riepen toen tot de Heer in hun angst: uit hun noden heeft Hij hen gered,

7
CANISIUS

Hij bracht ze weer op de veilige weg, Zodat ze hun woonplaats bereikten.

WILLIBRORD

heeft een effen weg hun gebaand om te gaan, om een woonplaats te vinden.

8
CANISIUS

Laat ze Jahweh voor zijn goedheid dan danken, En voor zijn wonderen voor de kinderen der mensen:

WILLIBRORD

Laat zij loven de Heer om zijn goedheid, zijn wonderen aan het mensengeslacht:

9
CANISIUS

Want den dorstige heeft Hij gelaafd, Den hongerige heeft Hij verzadigd!

WILLIBRORD

dorstend leven heeft Hij gelaafd, Hij heeft hongerend leven verzadigd.

10
CANISIUS

Anderen zaten in duister en donker, In ellende en boeien gekluisterd;

WILLIBRORD

Moesten huizen in duister, in schaduw des doods, in pijnigend ijzer geklonken;

11
CANISIUS

Want ze hadden zich tegen Gods geboden verzet, En de vermaning van den Allerhoogste veracht;

WILLIBRORD

want zij hadden Gods woorden getart, de raad des Allerhoogsten versmaad,

12
CANISIUS

Zo was door rampspoed de moed hun ontzonken, En reddeloos stortten ze neer.

WILLIBRORD

die hun hart door beproeving terneer boog; zij struikelden - er was geen helper:

13
CANISIUS

Maar ze riepen Jahweh aan in hun nood, En Hij verloste hen van hun angsten:

WILLIBRORD

riepen toen tot de Heer in hun angst, uit hun noden heeft Hij hen verlost,

14
CANISIUS

Hij haalde ze uit het duister en donker, En verbrak hun boeien.

WILLIBRORD

hen geleid uit het duister, de schaduw des doods: Hij heeft hun boeien verbroken.

15
CANISIUS

Laat ze Jahweh voor zijn goedheid dan danken, En voor zijn wonderen voor de kinderen der mensen:

WILLIBRORD

Laat zij loven de Heer om zijn goedheid, zijn wonderen aan het mensengeslacht,

16
CANISIUS

Want metalen poorten heeft Hij verbrijzeld, Ijzeren grendels in stukken geslagen!

WILLIBRORD

Hem die bronzen deuren verbrak, die grendels van ijzer deed springen.

17
CANISIUS

Anderen werden ziek door hun zondige wandel, Hadden smarten te lijden om hun schuld;

WILLIBRORD

Dwazen aan hun afvallige wandel, aan hun eigen wandaden ziek,

18
CANISIUS

Alle voedsel begon hun te walgen, En ze stonden al dicht bij de poorten des doods.

WILLIBRORD

- elk voedsel werd hun tot een walg - geraakten aan de poorten des doods;

19
CANISIUS

Maar ze riepen Jahweh aan in hun nood, En Hij verloste hen van hun angsten.

WILLIBRORD

riepen toen tot de Heer in hun angst, uit hun noden heeft Hij hen verlost,

20
CANISIUS

Hij sprak: en ze werden genezen, En Hij ontrukte hen weer aan het graf.

WILLIBRORD

heeft zijn woord gezonden, genas hen: Hij deed hen de groeve ontgaan.

21
CANISIUS

Laat ze Jahweh voor zijn goedheid dan danken, En voor zijn wonderen voor de kinderen der mensen:

WILLIBRORD

Laat zij loven de Heer om zijn goedheid, zijn wonderen aan het mensengeslacht,

22
CANISIUS

Laat ze dankoffers brengen, En jubelend zijn werken vermelden!

WILLIBRORD

Hem offeren offers ten dank, met jubel zijn daden verhalen.

23
CANISIUS

Anderen staken op schepen in zee, Om handel te drijven op de onmetelijke wateren.

WILLIBRORD

En naar zee trokken er, gingen scheep, op de wijde wateren bedrijvig:

24
CANISIUS

Ook zij hebben Jahweh’s werken aanschouwd, In de kolken zijn wonderen.

WILLIBRORD

wat zij zagen! - de schepping des Heren, zijn wonderen daar diep in de zee.

25
CANISIUS

Hij sprak: en er stak een stormwind op, Die zwiepte de golven omhoog;

WILLIBRORD

Hij sprak, Hij ontbood de wind: een orkaan die de golven deed opslaan,

26
CANISIUS

Ze vlogen op naar de hemel, ploften neer in de diepten, En vergingen van angst;

WILLIBRORD

- hemelhoog, tot de gronden omlaag - hun ontzonk in dit noodweer de moed.

27
CANISIUS

Ze rolden en tuimelden, als waren ze dronken, En al hun zeemanschap was tevergeefs.

WILLIBRORD

En zij duizelden, slingerden als dronken: al hun zeemanskunst was vergaan.

28
CANISIUS

Maar ze riepen Jahweh aan in hun nood, En Hij verloste hen van hun angsten:

WILLIBRORD

Tot de Heer riepen zij in hun angst, uit hun noden wees Hij hun een weg,

29
CANISIUS

Hij bedaarde de storm tot een bries, En de golven legden zich neer;

WILLIBRORD

Hij bedaarde de storm dat het stil werd: de golven kwamen tot rust;

30
CANISIUS

Wat waren ze blij, toen het kalm was geworden, En Hij hen naar de verbeide haven geleidde!

WILLIBRORD

die met blijdschap de kalmte ervoeren bracht Hij naar de haven der wensen.

31
CANISIUS

Laat ze Jahweh voor zijn goedheid dan danken, En voor zijn wonderen voor de kinderen der mensen:

WILLIBRORD

Laat zij loven de Heer om zijn goedheid, zijn wonderen aan het mensengeslacht,

32
CANISIUS

Hem in de volksgemeente roemen, Hem in de raad der oudsten prijzen!

WILLIBRORD

Hem verheffen in de bijeenkomst des volks, in de raad der oudsten Hem prijzen.

33
CANISIUS

Rivieren maakt Hij tot steppe, Waterbronnen tot dorstige grond;

WILLIBRORD

Stroomgebied maakte Hij tot woestijn, het werd dor waar eens water welde:

34
CANISIUS

Vruchtbaar land tot zilte bodem, Om de boosheid van zijn bewoners.

WILLIBRORD

vruchtbaar land - tot een zoutkorst werd het, om de boosheid van wie het bewoonden.

35
CANISIUS

Maar van de steppe maakt Hij een vijver, Waterbronnen van het dorre land;

WILLIBRORD

Waar woestijn was schiep Hij een meer, riep uit bar zand bronnen te voorschijn,

36
CANISIUS

Daar zet Hij de hongerigen neer, Om er zich een woonplaats te stichten.

WILLIBRORD

wees een plaats daar wie hongerig waren: en zij stichtten ter woning een stad.

37
CANISIUS

Ze bezaaien hun akkers, beplanten hun gaarden, En oogsten hun vruchten.

WILLIBRORD

Akkerland hebben zij er bezaaid, wisten er te planten hun wijngaard; en die gaf hun vrucht voor de pluk.

38
CANISIUS

Hij zegent hen: ze worden zeer talrijk, En Hij vermeerdert hun vee.

WILLIBRORD

Hij zegende hen: zij vermeerderden zeer, - ook hun kudden liet Hij niet verminderen

39
CANISIUS

En nemen ze af in getal, en gaan ze ten onder Door verdrukking, ellende en jammer:

WILLIBRORD

zij, gering eertijds en verdrukt, in de greep van rampspoed en kommer.

40
CANISIUS

Dan geeft Hij de tyrannen prijs aan de schande, En laat ze door de wildernis dolen.

WILLIBRORD

Schande stortte Hij over de machtigen, deed waar weg noch steg is hen dolen;

41
CANISIUS

Maar den arme heft Hij uit de ellende weer op, En maakt zijn geslacht weer talrijk als kudden:

WILLIBRORD

doch de arme ontrukt Hij aan onheil, maakte talrijk als schapen de stammen.

42
CANISIUS

De vromen zien het, en juichen; Maar wat boos is, zwijgt stil.

WILLIBRORD

Vol vreugde zien dit de oprechten. alle onrecht moet sluiten de mond.

43
CANISIUS

Wie wijs is, neemt het ter harte, En beseft de goedheid van Jahweh!

WILLIBRORD

- Wie is wijs? Hij die dit wil betrachten: die beseft de weldaden des Heren.