Psalmen 106

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Halleluja! Looft Jahweh, want Hij is goed En zijn genade duurt eeuwig!

WILLIBRORD

Godlof! Looft de Heer: goedertieren is Hij, tot in eeuwigheid duurt zijn genade.

2
CANISIUS

Wie kan Jahweh’s machtige daden vermelden, En heel zijn glorie verkonden?

WILLIBRORD

Wie verwoordt de machtsdaden des Heren, wie zal voluit zijn lof doen verluiden?

3
CANISIUS

Gelukkig hij, die de wet onderhoudt, En altijd het goede blijft doen!

WILLIBRORD

Gelukkig wie zich aan zijn wet houdt, te allen tijde in gerechtigheid handelt.

4
CANISIUS

Wees ons indachtig, o Jahweh, Om uw liefde voor uw volk; Zoek ons op met uw heil,

WILLIBRORD

Denk dan zo, Heer, aan ons, goedgunstig als Gij voor uw volk zijt; betrek Gij ons in uw heil:

5
CANISIUS

Opdat wij het geluk uwer vrienden aanschouwen, Met uw blijde volk ons verblijden, Met uw erfdeel mogen roemen!

WILLIBRORD

dan zien wij uw verkorenen gezegend, vieren als uw volk onze vreugde, glorieren met wie U behoren.

6
CANISIUS

Ach, wij hebben gezondigd met onze vaderen, Wij hebben misdreven en kwaad gedaan!

WILLIBRORD

Zondig waren wij - als onze vaderen, deden het verkeerde, het kwade.

7
CANISIUS

Onze vaderen in Egypte Hebben al niet op uw wonderen gelet; En zonder aan uw talrijke gunsten te denken, Zich bij de Rode Zee tegen den Allerhoogste verzet!

WILLIBRORD

Onze voorvaderen in Egypte sloegen op uw wonderen geen acht, zij vergaten uw talloze gunsten, tartten bij de Schelfzee de Allerhoogste.

8
CANISIUS

Toch redde Hij hen om wille van zijn Naam, En om zijn almacht te tonen:

WILLIBRORD

Toch heeft Hij, zijn naam trouw, hen bevrijd, dat zijn kracht zou worden geweten.

9
CANISIUS

Hij bedreigde de Rode Zee, ze liep droog, Hij leidde hen tussen de golven als door een uitgedroogd land.

WILLIBRORD

Hij dreigde de Schelfzee, die droog viel, heeft hen tussen de wateren doen wandelen als over een vlakte van zand;

10
CANISIUS

Hij redde hen uit de hand van hun haters, Verloste hen uit de macht van hun vijand;

WILLIBRORD

hen verlost uit de greep van hun hater, hen bevrijd uit de macht van de vijand.

11
CANISIUS

De wateren spoelden over hun vijanden heen, En geen bleef er over!

WILLIBRORD

Het water bedolf hun vervolgers: niet een van hen bleef gespaard.

12
CANISIUS

Toen sloegen ze geloof aan zijn woorden, En zongen zijn lof.

WILLIBRORD

Toen geloofden zij dan zijn belofte, hebben Hem hun loflied gezongen.

13
CANISIUS

Maar spoedig waren ze weer zijn werken vergeten, En wachtten zijn raadsbesluiten niet af;

WILLIBRORD

Doch zijn daden vergaten zij spoedig: zij verlieten zich niet op zijn plan,

14
CANISIUS

Ze gaven zich in de woestijn aan hun gulzigheid over, En stelden God op de proef in de steppe.

WILLIBRORD

wilden in de woestijn eten hebben; in die eenzaamheid tartten zij God.

15
CANISIUS

Hij schonk hun wat ze Hem vroegen, Maar Hij liet ze er spoedig van walgen.

WILLIBRORD

En waar zij om vroegen, Hij gaf het; Hij verschafte het - meer dan zij lustten!

16
CANISIUS

Daarna werden ze in hun kamp afgunstig op Moses, En op Aäron, aan Jahweh gewijd.

WILLIBRORD

Toen weer, in de legerplaats, werden zij afgunstig op Mozes, op Aäron, des Heren gewijde.

17
CANISIUS

Maar de aarde spleet open, zwolg Datan in, En bedolf de bent van Abiram;

WILLIBRORD

De aarde spleet: heeft Datan verzwolgen, bedolf met zijn bende Abiram;

18
CANISIUS

Vuur verbrandde hun aanhang, Vlammen verteerden de bozen!

WILLIBRORD

vuur schoot omhoog tussen de muiters, de gloed heeft de schuldigen verteerd.

19
CANISIUS

Dan maakten ze een kalf bij de Horeb, En wierpen zich voor een afgietsel neer;

WILLIBRORD

En zij maakten een kalf bij de Horeb, bogen voof dat gegoten metaal,

20
CANISIUS

Ze verruilden hun Glorie Voor het beeld van een grasvretend rund.

WILLIBRORD

gaven prijs de aanwezigheid Gods voor het beeld van een stierkalf dat gras vreet;

21
CANISIUS

Ze vergaten God, hun Verlosser Die grote dingen in Egypte had gedaan,

WILLIBRORD

waren God, hun bevrijder, vergeten: wat Hij machtig voltrok in Egypte,

22
CANISIUS

Wonderwerken in het land van Cham, Ontzaglijke daden bij de Rode Zee.

WILLIBRORD

wondertekenen in het land Cham, vervaarlijke daden aan de Schelfzee.

23
CANISIUS

En zeker had Hij hun verdelging beslist, Als Moses, zijn geliefde, er niet was geweest; Maar deze stelde zich tegen Hem in de bres, Om Hem te weerhouden, hen in zijn toorn te vernielen.

WILLIBRORD

Hij had hen, zo dreigde Hij, vernietigd, indien Mozes niet, zijn verkorene, op de bres had gestaan, Hem weerhoud end: deze wist zijn gramschap te keren, dat Hij hen niet uit heeft geroeid.

24
CANISIUS

Later versmaadden ze het heerlijke land, En sloegen geen geloof aan zijn woord;

WILLIBRORD

Zij wilden het kostelijke land niet, geloofden niet in zijn belofte,

25
CANISIUS

Ze begonnen in hun tenten te morren, En luisterden niet naar Jahweh’s stem.

WILLIBRORD

maar zij mokten voort in hun tenten, hoorden niet naar de stem van de Heer.

26
CANISIUS

Toen stak Hij zijn hand tegen hen op: Hij zou ze neerslaan in de woestijn,

WILLIBRORD

Toen zwoer Hij - en Hij hief zijn hand - hen in de woestijn te doen vallen,

27
CANISIUS

Hun zaad verstrooien onder de volken, Ze over vreemde landen verspreiden!

WILLIBRORD

het geslacht dat zij hadden verwekt te doen sterven temidden der heidenen, te verstrooien over de aarde.

28
CANISIUS

Dan weer koppelden ze zich aan Báal-Peor, En aten de offers van levenloze wezens;

WILLIBRORD

En zij gaven zich af met Baäl Peor, aten mee van de doden-offers:

29
CANISIUS

Ze tergden Hem door hun gedrag, Zodat er een slachting onder hen woedde.

WILLIBRORD

zo tergden zij Hem door hun daden, en een ziekte brak onder hen uit.

30
CANISIUS

Toen trad Pinechas op, om de misdaad te wreken, En de slachting hield op;

WILLIBRORD

Pinechas verhief zich, greep in: toen kwam de ziekte tot staan;

31
CANISIUS

Het werd hem tot verdienste gerekend, Van geslacht tot geslacht voor altijd.

WILLIBRORD

en dit heeft hem gestrekt tot rechtvaardiging, met heel zijn geslacht - voor altijd.

32
CANISIUS

Ook bij de wateren van Meriba hebben ze Hem getergd, En ging het Moses om hunnentwil slecht:

WILLIBRORD

Zij vergramden bij Meriba's wateren Mozes: boeten moest hij door hun schuld;

33
CANISIUS

Want ze hadden zijn stemming verbitterd, Zodat hem onbezonnen woorden ontsnapten.

WILLIBRORD

doordat zij zijn drift hadden geprikkeld ontviel hem het ondoordacht woord.

34
CANISIUS

Ook verdelgden ze de volkeren niet, Zoals Jahweh het hun had bevolen;

WILLIBRORD

Zij roeiden die volken niet uit die de Heer hun genoemd had met name,

35
CANISIUS

Maar ze vermengden zich met de heidenen, En leerden hun gewoonten aan:

WILLIBRORD

lieten liever zich in met die heidenen: hun gebruiken volgden zij na.

36
CANISIUS

Ze vereerden hun beelden, en die werden hun strik;

WILLIBRORD

Hun afgoden gingen zij dienen, werden in hun netten verstrikt:

37
CANISIUS

Ze brachten hun zonen en dochters aan de goden ten offer;

WILLIBRORD

zij brachten ten offer hun zonen, hun dochters aan de demonen,

38
CANISIUS

Ze gingen onschuldig bloed vergieten, Het bloed van hun zonen en dochters; Ze offerden het aan de beelden van Kanaän, En het land werd door hun bloedschuld ontwijd.

WILLIBRORD

vergoten schuldeloos bloed, - het bloed van hun zonen, hun dochters die zij Kanaäns afgoden offerden! -, door bloedschuld werd de aarde ontwijd.

39
CANISIUS

Zo bezoedelden ze zich door eigen maaksels, En dreven overspel met het werk hunner handen!

WILLIBRORD

Zo bevlekten zij zich door hun daden, overspelig in heel hun bedrijf

40
CANISIUS

Toen werd Jahweh vergramd op zijn volk, En zijn erfdeel begon Hem te walgen:

WILLIBRORD

tot de brandende toorn van de Heer zich keerde tegen zijn volk: een afschuw kreeg Hij van de zijnen.

41
CANISIUS

Hij leverde ze aan de heidenen uit, En hun haters werden hun meesters;

WILLIBRORD

Hij gaf hen in de macht van de heidenen, dat hun haters hen overheersten,

42
CANISIUS

Ze werden verdrukt door hun vijand, Moesten bukken onder hun macht.

WILLIBRORD

dat hun vijanden hen onderdrukten! zij kromden zich onder hun macht.

43
CANISIUS

En al bracht Hij hun telkens verlossing, Ze bleven in hun opstand volharden! Maar werden ze door hun misdaad vermorzeld,

WILLIBRORD

Telkenmale heeft Hij hen gered, maar weerspannig bleef hun gezindheid; dieper zonken zij weg in hun kwaad.

44
CANISIUS

Dan zag Hij neer op hun nood, zodra Hij hun smeken vernam;

WILLIBRORD

Maar als Hij hun nood dan aanschouwde, als Hij dan hun jammeren weer hoorde,

45
CANISIUS

Dan was Hij voor hen zijn verbond weer indachtig, Had deernis met hen naar zijn grote ontferming;

WILLIBRORD

dacht Hij, om hen, aan zijn verbond, werd - zo groot is zijn goedheid - bewogen,

46
CANISIUS

Dan liet Hij hen genade vinden, Bij die hen hadden weggevoerd.

WILLIBRORD

maakte dat zij barmhartigheid vonden bij wie hen wegvoerden destijds,

47
CANISIUS

Ach, red ons Jahweh, onze God, En breng ons uit het land der heidenen samen: Opdat wij uw heilige Naam mogen danken, En uw heerlijkheid prijzen!

WILLIBRORD

Verlos ons, Heer onze God, breng ons uit de wereld weer samen, dat wij loven uw heilige naam, in uw lof onze roem mogen weten.

48
CANISIUS

Gezegend zij Jahweh, Israëls God, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Laat heel het volk het herhalen: Amen! Halleluja!

WILLIBRORD

Gezegend zij de Heer, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid. En heel het volk zegge: amen! Godlof!