Psalmen 10
Alle 2 beschikbare vertalingen
Waarom, Jahweh, zoudt Gij veraf blijven staan, U verbergen in tijden van nood?
Waarom blijft Gij, o Heer, zo onbereikbaar ver? waarom verbergt Gij U in tijden dat het nijpt?
Waarom zou de arme zich ergeren aan de trots van den boze, In de listen worden verstrikt, die hij spon?
Door de triomf der bozen lijdt de arme pijn, want anderen worden prooi van hun sluw overleg.
Zie, de goddeloze pocht op zijn lusten, De woekeraar prijst zich gelukkig,
de rechtsverkrachter pocht dat zijn wil triomfeert, maakt woeker, spot met God: hij telt de Heer als niets.
De zondaar trekt honend zijn neus op voor Jahweh, En denkt maar: "Hij straft niet;
Zo'n schurk verbeeldt zich heel wat: 'Hij zoekt geen verhaal!' de som van wat hij denkt: 'Welneen! Er is geen God!'
Zijn wandel is altijd krom uw wetten gooit hij ver van zich af, En wie hem weerstaat, fluit hij uit;
Langs eigen wegen komt hij altijd tot zijn doel; uw oordeel raakt hem niet: het gaat over zijn hoofd. Als iemand hem te na komt valt hij briesend uit
Hij zegt bij zich zelf: "Nooit zal ik wankelen; Van geslacht tot geslacht treft mij
en bij zichzelve denkt hij: 'ik ga niet omver! zo een als ik raakt nooit of te nimmer in de nood.'
Zijn mond zit vol bedrog en geweld, Verderf en onheil kleven aan zijn tong.
Verwensing bergt zijn mond, met leugen en bedrog; onder zijn tong huist kwelzucht en boosaardigheid.
Hij legt zich in hinderlaag achter de heggen, Om heimelijk de onschuld te moorden. Zijn ogen begluren den zwakke,
Achter een hofmuur ligt hij in zijn hinderlaag, en wordt sluipmoordenaar van een die argeloos was. Zijn ogen zien wel wie zich niet verweren kan!
Hij ligt op de loer als een leeuw in zijn hol; Hij besluipt den ongelukkige, om hem te bespringen, Grijpt hem vast, en sleept hem weg in zijn net.
Hij loert verdekt - een leeuw tussen opgaand gewas; hij loert of hij de arme overvallen kan: hij overvalt hem, trekt het net rondom hem dicht.
Dan slaat hij hem neer, kromt zich over hem heen, En de ongelukkige valt in zijn klauwen.
Hij houdt zich weggedrukt, hij kromt zich voor de sprong: diep te beklagen is wie hem in handen valt.
En hij zegt bij zich zelf: "God vergeet het! Hij verbergt zijn gelaat; Hij ziet het
'God zal het heus niet merken', denkt hij in zijn hart.' Hij laat zichzelf niet zien. Hij wordt dit nooit gewaar.'
Sta op dan Jahweh! Steek uw hand uit, o God; Vergeet de ongelukkigen niet!
Verhef U, Heer! Grijp in met machtige hand, o God! vergeet Gij dezen niet die neergebogen zijn:
Waarom zou de booswicht God blijven honen, Bij zichzelf blijven zeggen: "Toch vergeldt
want waarom mag hun kweller God achten als niets en mag hij heimelijk denken: 'Hij zoekt geen verhaal?'
Gij ziet toch het leed en de ellende; Gij blikt er op neer, om ze te wreken! De zwakke verlaat zich op U, En een wees hebt Gij altijd geholpen!
Gij zijt alziende: wat verdriet en moeite is hebt Gij gepeild; Gij wilt het wegen in uw hand. Wie haast bezwijkt, hij vindt in u zijn toeverlaat; er blijft een helper voor de ouderloze: Gij.
Verbrijzel de arm van zondaar en boze; Vergeld hem zijn misdaad, laat ze niet ongestraft.
Sla neer de kracht van wie afvallig rebelleert, vervolg zijn kwaad totdat Gij het verdwenen vindt.
Jahweh, wees Koning voor eeuwig en immer; Weg met de heidenen, weg uit zijn land!
De Heer zal koning zijn in tijd en eeuwigheid; dan zijn de heidenen verdwenen uit zijn land.
Hoor het smachtend verlangen der armen, o Jahweh; Luister naar de roep van hun hart:
Wat de onderdrukten zochten hebt Gij, Heer, verstaan; Gij hebt hun moed gesterkt, aandachtig toegehoord.
Om recht te verschaffen aan wees en verdrukte, Zodat ze niemand ter wereld meer vrezen.
Zo komt Gij voor de wees, voor de verdrukte op en geen aards nietig mens die hem nog schrik aanjaagt.