Prediker 2

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Toen dacht ik bij mijzelf: Kom, ik wil het met de vreugde beproeven En het goede genieten; Maar zie, ook dat was ijdelheid.

WILLIBRORD

Ik zei bij mezelf: Zoek het eens in het plezier en geniet van het goede. Maar ook dat bleek ijdel.

2
CANISIUS

Van het lachen zei ik: Dwaas, En van de vreugde: Wat heeft het voor nut.

WILLIBRORD

Lachen is dwaasheid, zeg ik, en plezier maken levert niets op.

3
CANISIUS

Ik vatte het plan op, mijn lichaam met wijn te verkwikken, Maar tevens mijn hart te laten leiden door de wijsheid, En zo de dwaasheid te zoeken, Totdat ik zou weten, wat goed is voor de mensen, Om het heel hun leven te doen onder de zon.

WILLIBRORD

Zo heb ik het ook eens geprobeerd met de wijn - het was de wijsheid die mij dat ingaf -: ik wilde erachter komen of in de dwaasheid nu het geluk ligt waar de mens en voor werken onder de zon, heel hun kortstondig bestaan.

4
CANISIUS

Grote werken bracht ik tot stand: Ik bouwde mij huizen, plantte mij wijngaarden;

WILLIBRORD

Ik heb grootse werken ondernomen. Huizen heb ik gebouwd en wijngaarden geplant.

5
CANISIUS

Ik legde mij tuinen en lusthoven aan, En plantte daar allerlei vruchtbomen in.

WILLIBRORD

Ik heb tuinen en parken aangelegd en ze met allerlei fruitbomen volgeplant.

6
CANISIUS

Ik liet mij watervijvers graven, Om er een woud van jonge bomen mee te besproeien.

WILLIBRORD

Ik heb vijvers aangelegd om een bos van jonge bomen te bevloeien.

7
CANISIUS

Ik kocht slaven en slavinnen, En lijfeigenen behoorden mij toe. Ook bezat ik veel meer runderen en schapen, Dan allen, die vóór mij in Jerusalem waren.

WILLIBRORD

Ik kocht slaven en slavinnen en kreeg er nog bij door geboorte. Mijn veestapel, runderen en schapen, was groter dan die van al mijn voorgangers in Jeruzalem.

8
CANISIUS

Ik stapelde zilver op en goud, Schatten van koningen en wingewesten; Ik schafte zangers aan en zangeressen, En vele vrouwen, het genot der mensen.

WILLIBRORD

Ook kostbaarheden stapelde ik op: zilver en goud uit alle koninkrijken en provincies. Ik hield er zangers en zangeressen op na, en vrouwen, mooie vrouwen, waar een man van geniet.

9
CANISIUS

Zo werd ik groter en rijker, dan allen vóór mij in Jerusalem, Behalve nog, dat ik mijn wijsheid behield.

WILLIBRORD

Zo was ik machtiger en rijker dan al mijn voorgangers in Jeruzalem; bovendien had ik nog mijn wijsheid.

10
CANISIUS

Nooit heb ik mijn ogen geweigerd, wat zij verlangden; Ik ontzegde mijn hart geen enkele vreugd. Mijn hart kon genieten van al mijn zwoegen; Maar dat was ook àl, wat ik had van mijn werken.

WILLIBRORD

Niets wat mijn ogen begeerden heb ik ze onthouden; geen genoegen heb ik mij ontzegd. Naar hartelust genoot ik van alles wat ik verworven had. Dat althans had ik met mijn zwoegen bereikt.

11
CANISIUS

Want toen ik al het werk van mijn handen beschouwde, En al het zwoegen, dat ik met moeite volbracht had, Zag ik, hoe het alles ijdelheid was en jagen naar wind; Men heeft er geen blijvend gewin van onder de zon.

WILLIBRORD

Maar toen ik terugzag op alles wat ik gepresteerd had en op al de moeite die mij dat gekost had, stelde ik vast: het is allemaal ijdel en grijpen naar wind. Er valt niets mee te winnen onder de zon.

12
CANISIUS

Zo ging ik de wijsheid vergelijken Met dwaasheid en onverstand. Wat zal de opvolger van den koning gaan doen Met alles, wat deze vroeger gemaakt heeft?

WILLIBRORD

Toen richtte ik mijn aandacht weer op de wijsheid en vergeleek ze met dwaasheid en onverstand. Wat kan een opvolger doen? Niets meer dan zijn voorganger.

13
CANISIUS

Wel begreep ik, dat wijsheid voordeel heeft boven dwaasheid, Zoals licht boven duisternis gaat:

WILLIBRORD

Ik weet wel dat wijsheid iets voorheeft op dwaasheid, zoals licht iets voorheeft op duisternis:

14
CANISIUS

De wijze heeft ogen in zijn hoofd, De dwaas echter tast in het duister. Maar ik bevond van de andere kant, Dat hetzelfde lot hen beiden treft.

WILLIBRORD

een wijze heeft ogen in zijn hoofd, terwijl een dwaas in het duister tast. Maar tegelijk stel ik vast dat beiden eenzelfde lot beschoren is.

15
CANISIUS

Daarom dacht ik bij mijzelf: Als het lot van den dwaas ook mij treft, Wat baat mij dan al mijn wijsheid? En ik zeide bij mijzelf: Ook dat is ijdel.

WILLIBRORD

Daarom zei ik bij mezelf: Als mijn lot hetzelfde is als dat van een dwaas, waar heeft mijn wijsheid dan toe gediend? Zo kwam ik tot de slotsom: ook dat is ijdel.

16
CANISIUS

Want de wijze blijft evenmin in herinnering als de dwaas, Op de duur raakt in de toekomst alles vergeten; Moet immers de wijze niet sterven juist als de dwaas?

WILLIBRORD

Aan een wijze blijft men evenmin denken als aan een dwaas. Op de duur worden beiden vergeten. Het is treurig, maar de wijze sterft net als de dwaas.

17
CANISIUS

Daarom kreeg ik een afkeer van het leven; Ja, al wat er verricht wordt onder de zon, begon mij te walgen; Want het is allemaal ijdel en jagen naar wind.

WILLIBRORD

Ik werd het leven moe; al het gedoe onder de zon stond mij tegen. Het is allemaal ijdel en grijpen naar wind.

18
CANISIUS

Zo kreeg ik een afkeer van al het werk, Dat ik met moeite tot stand bracht onder de zon. Ik moet het toch achterlaten aan hem, die mij opvolgt;

WILLIBRORD

Het vreselijkste leek mij dat ik alles wat ik met mijn zwoegen onder de zon had bereikt, aan mijn opvolger moest achterlaten.

19
CANISIUS

Wie weet, of het een wijze zal zijn of een dwaas! Toch zal hij heer en meester zijn van alles, Wat ik met moeite en wijsheid tot stand bracht onder de zon. Ook dat is ijdelheid.

WILLIBRORD

En wie weet of hij een wijs man zal zijn of een dwaas? Toch zal hij beschikken over alles wat ik met wijsheid bij elkaar gebracht heb onder de zon. Ook dat is ijdel.

20
CANISIUS

Ja, ik gaf mijn hart aan vertwijfeling over Om al de moeite, die ik mij getroostte onder de zon.

WILLIBRORD

Ik zag geen enkele zin meer in al mijn zwoegen en tobben onder de zon.

21
CANISIUS

Want wie met wijsheid, verstand en beleid heeft gewerkt, Moet het achterlaten aan hem, die er geen moeite voor deed. Ook dat is ijdelheid en een grote ramp.

WILLIBRORD

Want heeft iemand door zijn kennis en wijsheid moeizaam iets gepresteerd, hij moet het toch overlaten aan een ander die er niets voor gedaan heeft. Ook dat is ijdel, onzinnig.

22
CANISIUS

Wat heeft dan de mens van zijn zwoegen en jagen, Waarmee hij zich afslooft onder de zon?

WILLIBRORD

Wat heeft een mens dan aan zijn gezwoeg, aan al zijn zorgen en tobben onder de zon?

23
CANISIUS

Want al zijn dagen zijn smart, En louter kwelling is al wat hij doet; Zelfs ‘s nachts

WILLIBRORD

Zijn leven is een lijdensweg, zijn werk een bron van ellende. Zelfs ' s nachts vindt hij geen rust. Ook dat is ijdel.

24
CANISIUS

Niets is er dus beter voor den mens dan eten en drinken, En zelf genieten van zijn werk. Want ik heb begrepen, dat dit uit Gods hand komt:

WILLIBRORD

Het beste voor de mens is nog: eten en drinken en genieten van wat hij met veel zwoegen bereikt heeft. Want ook dat, zo begreep ik, komt uit de hand van God.

25
CANISIUS

Wie toch kan eten, wie kan genieten buiten Hem om?

WILLIBRORD

Of je het nu goed hebt of in de zorgen zit, het gaat nooit buiten Hem om.

26
CANISIUS

Want aan den mens, die Hem welgevallig is, Schenkt Hij wijsheid, kennis en vreugde; Maar den zondaar laat Hij moeizaam vergaren en ophopen, Om het te geven aan hem, die aan Gods oog behaagt. Ook dat is ijdelheid en jagen naar wind!

WILLIBRORD

Aan iemand die Hem bevalt, schenkt God wijsheid, kennis en blijdschap. Maar een zondaar laat Hij moeizaam sparen en vergaren om het dan over te dragen aan iemand die Hem bevalt. Ook dat is ijdel en grijpen naar wind.