Markus 12

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Toen begon Hij tot hen in parabels te spreken: Een man plantte een wijngaard, omringde hem met een muur, groef er een wijnpers in, en bouwde er een toren op. Daarna verpachtte hij hem aan landbouwers, en vertrok naar het buitenland.

WILLIBRORD

Nu begon Hij tot hen te spreken in gelijkenissen: “Er was eens een man die een wijngaard aanlegde, er een omheining omheen zette, een wijnpers in uithakte en er een wachttoren in bouwde; daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde.

2
CANISIUS

Op de vastgestelde tijd zond hij een knecht naar de landbouwers, om van de landbouwers zijn deel der vruchten van de wijngaard in ontvangst te nemen.

WILLIBRORD

Op de vastgestelde tijd zond hij een dienaar naar de wijnbouwers om zijn aandeel in de opbrengst van de wijngaard van hen in ontvangst te nemen.

3
CANISIUS

Maar ze grepen en sloegen hem, en zonden hem met lege handen heen.

WILLIBRORD

Maar zij grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug.

4
CANISIUS

Weer stuurde hij hun een anderen knecht; dien sloegen ze op het hoofd, en beledigden hem.

WILLIBRORD

Daarop zond hij een andere dienaar naar hen toe. Maar ze sloegen hem op zijn hoofd en beledigden hem.

5
CANISIUS

Nog eens stuurde hij een andere; en hem doodden ze. Zo nog verschillende anderen; den een sloegen ze, den ander doodden ze.

WILLIBRORD

Weer stuurde hij er een, maar hem doodden zij; en zo nog verscheidene anderen die ze mishandelden of doodden.

6
CANISIUS

Nu had hij enkel nog zijn geliefden zoon. Ten laatste zond hij ook dezen tot hen, en sprak: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben.

WILLIBRORD

Hij had nu niemand meer dan zijn geliefde zoon. Die stuurde hij als laatste naar hen toe, in de veronderstelling: Mijn zoon zullen ze wel ontzien.

7
CANISIUS

Maar die landbouwers zeiden tot elkander: Dat is de erfgenaam; komt, laten we hem doden, dan zullen wij de erfenis krijgen.

WILLIBRORD

Maar die wijnbouwers zeiden onder elkaar: Dit is de erfgenaam; vooruit laten we hem vermoorden, dan zal de erfenis voor ons zijn.

8
CANISIUS

Ze grepen hem vast, doodden hem, en wierpen hem buiten de wijngaard.

WILLIBRORD

Ze grepen hem vast, doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard.

9
CANISIUS

Wat zal nu de heer van de wijngaard doen? Hij zal de landbouwers gaan verdelgen, en

WILLIBRORD

Wat zal nu de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal komen, de wijnbouwers ter dood brengen en de wijngaard aan anderen geven.

10
CANISIUS

Hebt gij dit Schriftwoord niet gelezen: De steen, die de bouwlieden hebben verworpen, Is de hoeksteen geworden;

WILLIBRORD

Hebt ge deze Schriftplaats niet gelezen: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden.

11
CANISIUS

De Heer heeft het gedaan: Een wonder is het in onze ogen.

WILLIBRORD

Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen.

12
CANISIUS

Toen zochten ze zich van Hem meester te maken; maar ze vreesden het volk. Want ze begrepen, dat Hij met de parabel hen had bedoeld. Ze lieten Hem met rust, en gingen heen.

WILLIBRORD

Zij zonnen nu op een middel om zich van Hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, want ze begrepen dat de gelijkenis die Hij vertelde, op hen sloeg. Zo lieten ze Hem met rust en verwijderden zich.

13
CANISIUS

Daarop zonden ze enige farizeën en herodianen op Hem af, om Hem in zijn eigen woorden te verstrikken.

WILLIBRORD

Zij stuurden enkele Farizeeën en Herodianen op Hem af om Hem vast te zetten.

14
CANISIUS

Ze kwamen, en zeiden tot Hem: Meester, we weten, dat Gij oprecht zijt, en niemand naar de ogen ziet; want Gij kent geen aanzien des persoons, maar leert naar waarheid de weg van God. Is het geoorloofd, den keizer belasting te betalen, of niet; moeten we betalen, of niet?

WILLIBRORD

Deze kwamen bij Hem met de vraag: “Meester, wij weten dat Gij oprecht zijt en U aan niemand stoort, want Gij ziet de mensen niet naar de ogen, maar leert de weg van God in oprechtheid. Is het geoorloofd belasting te betalen aan de keizer of niet? Zullen we betalen of niet betalen.”

15
CANISIUS

Maar Hij doorzag hun list, en sprak tot hen: Wat stelt gij Mij op de proef? Laat Mij

WILLIBRORD

Maar Jezus die hun huichelarij doorzag, antwoordde: “Waarom probeert ge Mij te vangen? Geeft Mij een denarie, dan zal Ik eens zien.”

16
CANISIUS

Ze brachten er een. Hij zei hun: Wiens beeld en randschrift is dit? Ze zeiden Hem:

WILLIBRORD

Zij deden het. Jezus vroeg hun nu: “Van wie is deze beeldenaar en het opschrift?" Ze antwoordden: “Van de keizer.”

17
CANISIUS

Jesus sprak tot hen: Geeft dan den keizer, wat den keizer toekomt; en geeft aan God, wat God toekomt. En ze stonden verbaasd over Hem.

WILLIBRORD

Daarop sprak Jezus tot hen: “Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt.” En ze stonden verwonderd over Hem.

18
CANISIUS

Ook de sadduceën, die de verrijzenis loochenen, kwamen op Hem af. Ze ondervroegen Hem:

WILLIBRORD

Er kwamen Sadduceeën bij Hem; dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat. Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor:

19
CANISIUS

Meester, Moses heeft ons voorgeschreven, dat, wanneer iemands broer komt te sterven en een vrouw zonder kinderen achterlaat, zijn broer dan de vrouw moet nemen, en nakomelingschap voor zijn broer moet verwekken.

WILLIBRORD

“Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan: Als iemands broer sterft en een vrouw achterlaat maar geen kinderen, dan moet zijn broer die vrouw nemen om aan zijn broer een nageslacht te geven.

20
CANISIUS

Nu waren er zeven broers. De eerste nam een vrouw, en stierf zonder kinderen na te laten.

WILLIBRORD

Nu waren er eens zeven broers. De eerste nam een vrouw, maar liet bij zijn dood geen kinderen na.

21
CANISIUS

De tweede nam haar, en stierf; en ook deze liet geen kinderen na. Zo ook de derde,

WILLIBRORD

Toen nam de tweede haar, maar ook hij stierf zonder kinderen; zo ging het ook met de derde;

22
CANISIUS

en alle zeven, zonder kinderen na te laten. Het laatst van allen stierf de vrouw.

WILLIBRORD

kortom geen van de zeven liet kinderen na. Het laatst van allen stierf ook de vrouw.

23
CANISIUS

Wien van hen zal zij nu bij de verrijzenis, wanneer ze zullen opstaan, als vrouw toebehoren?

WILLIBRORD

Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.”

24
CANISIUS

Jesus sprak tot hen: Zoudt gij niet in dwaling zijn, omdat gij de Schriften niet kent, en evenmin de kracht van God?

WILLIBRORD

Jezus antwoordde: “Zijt gij niet op een dwaalspoor, juist omdat gij noch de Schrift, noch Gods macht kent?

25
CANISIUS

Want wanneer men opstaat van de doden, dan huwt men niet, noch wordt men gehuwd, maar dan zal men zijn als engelen in de hemel.

WILLIBRORD

Wanneer de mensen uit de doden opstaan, huwen zij niet en worden niet ten huwelijk gegeven, maar zijn ze als engelen in de hemel.

26
CANISIUS

En wat nu de verrijzenis der doden betreft, hebt gij in het boek van Moses bij het braambosverhaal niet gelezen, hoe God tot hem sprak: "Ik ben de God van Abraham, de

WILLIBRORD

En wat de verrijzenis der doden betreft, hebt ge in het boek van Mozes niet gelezen, waar het gaat over de braamstruik, hoe God tot hem zei: Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob?

27
CANISIUS

Hij is toch geen God van doden, maar van levenden. Gij verkeert in grote dwaling.

WILLIBRORD

Hij is geen God van doden maar van levenden. Ge verkeert in grote dwaling.”

28
CANISIUS

Een der schriftgeleerden hoorde hun woordenwisseling, en kwam naderbij. Daar hij inzag, dat Hij hun goed had geantwoord, vroeg hij Hem: Wat is het allereerste gebod?

WILLIBRORD

Nu trad een schriftgeleerde op Hem toe, die naar hun woordenwisseling geluisterd had en, begrijpende dat Hij hun een raak antwoord had gegeven, legde hij Hem de vraag voor: “Wat is het allereerste gebod?”

29
CANISIUS

Jesus antwoordde hem: Het eerste is: Hoor Israël; de Heer, onze God, is de énige Heer;

WILLIBRORD

Jezus antwoordde: “Het eerste is: Hoor, Israël! De Heer onze God is de enige Heer.

30
CANISIUS

gij zult den Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht.

WILLIBRORD

Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht.

31
CANISIUS

Het tweede is dit: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Groter dan deze geboden is er geen.

WILLIBRORD

Het tweede is dit: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee.”

32
CANISIUS

De schriftgeleerde zeide Hem: Juist, Meester, Gij hebt naar waarheid gezegd, dat Hij

WILLIBRORD

Toen zei de schriftgeleerde tot Hem: “Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd: Hij is de enige en er bestaat geen andere buiten Hem;

33
CANISIUS

en dat Hem te beminnen met heel het hart en heel het verstand en met heel de kracht, en den naaste te beminnen als zichzelf, veel beter is dan alle brand- en slachtoffers.

WILLIBRORD

en Hem beminnen met heel zijn hart, heel zijn verstand en heel zijn kracht en de naaste beminnen als zichzelf gaat boven alle brand- en slachtoffers.”

34
CANISIUS

Daar Jesus zag, dat hij verstandig geantwoord had, sprak Hij tot hem: Ge zijt niet ver van het koninkrijk Gods. Toen durfde niemand Hem meer ondervragen.

WILLIBRORD

Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had, zei Hij hem: “Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.” En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.

35
CANISIUS

Nu nam Jesus het woord, en sprak bij zijn onderricht in de tempel: Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen, dat de Christus de zoon van David is?

WILLIBRORD

Bij zijn onderricht in de tempel wierp Jezus eens de vraag op: “Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen, dat de Messias Zoon van David is?

36
CANISIUS

David zelf heeft in den Heiligen Geest gezegd: "De Heer heeft gesproken tot mijn Heer:

WILLIBRORD

David heeft zelf gezegd door de heilige Geest bewogen: De Heer heeft gesproken tot mijn Heer: Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten heb gelegd.

37
CANISIUS

David zelf noemt Hem dus Heer; hoe is Hij dan zijn zoon? En de grote menigte luisterde

WILLIBRORD

Als David Hem Heer noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?” Het merendeel van het volk luisterde graag naar Hem.

38
CANISIUS

Nog sprak Hij bij zijn onderricht: Wacht u voor de schriftgeleerden, die er van houden, in lange gewaden rond te lopen, en op de markt te worden begroet;

WILLIBRORD

Bij zijn onderricht gaf Hij ook deze waarschuwing: “Wacht u voor de schriftgeleerden, die graag in lange gewaden rondlopen, zich laten groeten op de markt,

39
CANISIUS

die de eerste zetels begeren in de synagogen, en de eerste plaatsen aan de gastmalen;

WILLIBRORD

belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen en op de ereplaatsen bij de maaltijden,

40
CANISIUS

die het goed der weduwen verslinden, en voor de schijn lange gebeden verrichten. Ze zullen des te strenger worden gevonnist.

WILLIBRORD

maar de huizen der weduwen opslokken, terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten; over deze mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken.”

41
CANISIUS

En daar Hij tegenover de offerkist zat, zag Hij, hoe de menigte geld in de offerkist stortte. Een aantal rijken wierpen er veel in:

WILLIBRORD

Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe, hoe het volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel in liet vallen.

42
CANISIUS

maar er kwam ook een arme weduwe, die er twee penningen, dat is een vierling, in deed.

WILLIBRORD

Er kwam ook een arme weduwe, die er twee penningen, ter waarde van een cent in wierp.

43
CANISIUS

Hij riep zijn leerlingen, en sprak tot hen: Voorwaar, Ik zeg u: Deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gestort dan alle anderen.

WILLIBRORD

Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak: “Voorwaar, Ik zeg u: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen;

44
CANISIUS

Want allen hebben van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven, wat ze bezat, haar hele vermogen.

WILLIBRORD

allen wierpen ze er iets in van hun overvloed, maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest.”