Maleachi 1

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Een godsspraak: het woord van Jahweh, door Malakias tot Israël gericht.

WILLIBRORD

Een uitspraak. Een woord van Jahwe, tot Israël gericht, bij monde van Maleachi.

2
CANISIUS

Ik heb u lief, spreekt Jahweh! Gij zegt: Waaruit blijkt dan uw liefde tot ons? Was

WILLIBRORD

Ik heb u lief, zegt Jahwe. Gij vraagt: 'Hoe hebt gij uw liefde voor ons dan getoond?' Was Esau niet de broer van Jakob? luidt de godsspraak van Jahwe. Toch had Ik Jakob lief

3
CANISIUS

maar Esau heb Ik gehaat: een wildernis van zijn bergen gemaakt, van zijn erfdeel een steppe in de woestijn.

WILLIBRORD

en haatte Ik Esau: van zijn bergland heb Ik een wildernis gemaakt en zijn erfdeel heb Ik prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn.

4
CANISIUS

En als Edom zegt: We zijn wel vernield, maar we bouwen onze puinen weer op; dan spreekt Jahweh der heirscharen: Zij mogen bouwen, maar Ik zal verwoesten; men zal ze noemen: goddeloos volk, waarop Jahweh voor immer vergramd blijft!

WILLIBRORD

En als Edom zou zeggen: 'Wij zijn wel neergeslagen, maar wij zullen weer opbouwen wat in puin ligt' - dan spreekt Jahwe van de machten aldus: Laat hen maar bouwen, Ik sloop het weer;' goddeloos land,' zal men van hen zeggen en: 'dat volk, waarop Jahwe voor eeuwig vertoornd is.'

5
CANISIUS

Met eigen ogen zult ge het zien, en moeten erkennen: Jahweh is groot, ook buiten Israëls gebied!

WILLIBRORD

Met uw eigen ogen zult gij het zien en gij zult erkennen: Groot toont Jahwe zich over het gebied van Israël.

6
CANISIUS

De zoon eert zijn vader, de knecht vreest zijn meester! Maar zo Ik dan een Vader ben, waar is de eer, die Mij toekomt; en ben Ik een Meester, waar is dan de vrees voor Mij? Zo spreekt Jahweh der heirscharen tot u, priesters; gij die mijn Naam durft verachten!

WILLIBRORD

De zoon eert zijn vader, de knecht zijn meester. Maar als Ik de vader ben, waar is dan de eerbied voor Mij? En ben Ik de meester, waar is dan de vrees voor Mij? Dat zegt Jahwe van de machten tot u, priesters, die mijn naam minacht. En gij vraagt dan nog: 'Waardoor minachten wij uw naam?'

7
CANISIUS

Door op mijn altaar onreine spijzen te offeren! Gij zegt: Hoe hebben wij die dan verontreinigd?

WILLIBRORD

Door op mijn altaar verachtelijk voedsel te brengen. En als gij dan verder vraagt: 'Hoe hebben wij U dan veracht?' Door te menen, dat de tafel van Jahwe geminacht kan worden.

8
CANISIUS

of als gij een blind dier ten offer brengt, te zeggen: Dat is geen kwaad; of als gij een kreupel of ziek dier offert: Dat is niet zo erg! Biedt het dan uw landvoogd eens aan; zal hèm dat bevallen en hij u gunsten bewijzen, spreekt Jahweh der heirscharen!

WILLIBRORD

Of is het niet erg, wanneer gij een blind dier brengt om te offeren? En is het niet erg, wanneer gij een kreupel en een ziek dier brengt? Bied ze uw landvoogd maar eens aan! Zou hij welgevallen in u hebben en u vriendelijk ontvangen? vraagt Jahwe van de machten.

9
CANISIUS

Zoekt zo maar de gunsten van Jahweh: Hij zal u zeker genadig zijn; door u is het bedreven: moet Hij u nu maar gunstig zijn?

WILLIBRORD

Welnu, probeer maar de gunst van God te winnen: dan zal Hij ons genadig zijn. Want als gij handelt zoals nu, zou Hij zich dan goedgunstig tonen? zegt Jahwe van de machten.

10
CANISIUS

O, dat iemand van u de deuren maar sloot; dan zoudt gij niet tevergeefs het vuur op mijn altaar ontsteken! Neen, Ik heb geen behagen in u, spreekt Jahweh der heirscharen. geen lust in het offer uit uw handen.

WILLIBRORD

Was er onder u maar iemand, die de deuren dichtdeed, zodat er geen doelloos vuur meer op mijn altaar werd ontstoken. Ik heb geen welgevallen in u, zegt Jahwe van de machten, en het offer uit uw handen behaagt Mij niet.

11
CANISIUS

Want van de opgang der zon tot aan haar ondergang is mijn Naam groot onder de volken; op iedere plaats wordt mijn Naam een wierookoffer en een reine offerande gebracht! Waarachtig, mijn Naam is groot onder de volken, spreekt Jahweh der heirscharen!

WILLIBRORD

Werkelijk, van de opkomst van de zon tot aan haar ondergang is mijn naam groot onder de volken; overal wordt aan mijn naam een wierookoffer gebracht en een reine offergave. Ja, groot is mijn naam onder de volken, zegt Jahwe van de machten.

12
CANISIUS

Maar gij ontwijdt hem door te zeggen: De tafel van Jahweh is onrein, en de spijs, die er afkomt, is minderwaardig!

WILLIBRORD

Gij echter ontheiligt die naam door te zeggen: De tafel van de Heer is verachtelijk en het voedsel dat er vandaan komt is verwerpelijk.

13
CANISIUS

Gij zegt: Wat een last; en gij trekt er uw neus voor op, zegt Jahweh der heirscharen! Of gij offert iets wat gestolen is, of wat kreupel of ziek is; en zou Ik dat van u aanvaarden, spreekt Jahweh?

WILLIBRORD

En terwijl gij zegt: 'Wat een moeite!' en er uw neus voor optrekt - zegt Jahwe van de machten - brengt gij geroofde dieren en kreupele en zieke, om die te offeren. Moet Ik daarin behagen hebben? zegt Jahwe.

14
CANISIUS

Vervloekt de bedrieger, die een mannelijk dier in zijn kudde bezit, maar aan den Heer een ondeugdelijk offert, als hij een gelofte heeft gedaan! Want Ik ben een grote Koning, spreekt Jahweh der heirscharen, en mijn Naam is onder de volken geducht!

WILLIBRORD

Vervloekt de bedrieger, die een mannelijk dier in zijn kudde heeft en die dat wel belooft, maar de Heer toch een minderwaardig offer brengt, want Ik ben een grote koning, zegt Jahwe van de machten, en mijn naam wordt gevreesd onder de volken.