Lukas 6

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Eens ging Hij op een sabbat door een korenveld, en zijn leerlingen plukten aren af, wreven ze met de handen uit, en aten ze op.

WILLIBRORD

Eens ging Hij op een sabbat door korenvelden en om te eten plukten zijn leerlingen aren, die ze met hun handen uitwreven.

2
CANISIUS

Enige farizeën zeiden dus: Waarom doet gij, wat op de sabbat niet is geoorloofd?

WILLIBRORD

Sommige farizeeën vroegen: 'Waarom doet ge iets dat op sabbat niet mag?'

3
CANISIUS

Jesus gaf hun ten antwoord: Hebt ge dan niet gelezen, wat David deed, toen hij met zijn gevolg honger had?

WILLIBRORD

Jezus gaf hun ten antwoord: 'Hebt ge dan niet gelezen wat David deed, toen hij en zijn metgezellen honger kregen?

4
CANISIUS

Hoe hij het huis van God binnenging, de toonbroden nam en opat, en er van gaf aan hen die bij hem waren? En toch mag niemand ze eten, dan de priesters alleen.

WILLIBRORD

Hoe hij het huis van God binnenging, de toonbroden nam en opat en er ook van gaf aan zijn metgezellen, terwijl toch alleen de priesters daarvan mogen eten?'

5
CANISIUS

Ook zeide Hij hun: De Mensenzoon is Heer van de sabbat.

WILLIBRORD

En Hij voegde eraan toe: 'De Mensenzoon is Heer van de sabbat.'

6
CANISIUS

Op een andere sabbat ging Hij de synagoge binnen, om onderricht te geven. Daar was een man, wiens rechterhand was verdord.

WILLIBRORD

Het gebeurde op een andere sabbat, toen Hij de synagoge binnenging om daar te onderrichten, dat er een man aanwezig was met een verschrompelde rechterhand.

7
CANISIUS

De schriftgeleerden en farizeën bespiedden Hem, of Hij ook op de sabbat zou genezen, om Hem dan te kunnen beschuldigingen.

WILLIBRORD

De schriftgeleerden en farizeeën hielden Hem in het oog, of Hij op sabbat een genezing zou verrichten, om iets te vinden waarvan zij Hem zouden kunnen beschuldigen.

8
CANISIUS

Daar Hij hun gedachten kende, sprak Hij tot den man met de verdorde hand: Sta op, en kom in het midden. Hij stond op, en ging er staan.

WILLIBRORD

Maar Hij wist wat ze dachten en zei tot de man met de verschrompelde hand: 'Sta op en kom in het midden.' De man stond op en trad naderbij.

9
CANISIUS

Nu sprak Jesus tot hen: Ik vraag u, of men op de sabbat goed mag doen of kwaad, iemand redden of doden?

WILLIBRORD

Daarop sprak Jezus tot hen: 'Ik vraag u of men op sabbat goed mag doen of kwaad, iemand redden of laten omkomen?'

10
CANISIUS

Hij liet zijn blik over hen allen gaan, en sprak tot hem: Strek uw hand uit! Hij strekte ze uit, en zijn hand was genezen.

WILLIBRORD

Toen liet Hij zijn blik rondgaan over hen allen en zei tot de man: 'Steek uw hand uit.' Hij deed het en zijn hand was weer gezond.

11
CANISIUS

Maar ze werden razend van woede, en bespraken onder elkander, wat ze Jesus zouden doen.

WILLIBRORD

Toen waren ze buiten zichzelf van woede en bespraken met elkaar wat ze tegen Jezus konden doen.

12
CANISIUS

In die dagen ging Hij het gebergte in, om te bidden, en bracht er de nacht door in het gebed tot God.

WILLIBRORD

In die dagen ging Hij naar het gebergte om te bidden en bracht de nacht door in gebed tot God.

13
CANISIUS

Toen de dag aanbrak, riep Hij zijn leerlingen bijeen, en koos er twaalf van hen uit, die Hij apostelen noemde:

WILLIBRORD

Bij het aanbreken van de dag riep Hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf leerlingen uit, aan wie Hij tevens de naam van apostel gaf:

14
CANISIUS

Simon, dien Hij ook Petrus noemde, en Andreas, zijn broer; Jakobus en Johannes; Filippus en Bartolomeüs;

WILLIBRORD

Simon, aan wie Hij de naam Petrus gaf, diens broer Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus, Bartolomeüs,

15
CANISIUS

Matteüs en Tomas; Jakobus van Alfeüs, en Simon, bijgenaamd de ijveraar,

WILLIBRORD

Matteüs, Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon met de bijnaam ‘IJveraar’,

16
CANISIUS

Judas (broer) van Jakobus, en Judas Iskáriot, die een verrader werd.

WILLIBRORD

Judas de broer van Jakobus en Judas Iskariot, die een verrader werd.

17
CANISIUS

Nu daalde Hij met hen af, en bleef op een vlakte staan. Daar bevond zich ook een talrijke groep van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel Judea en Jerusalem, en uit het kustland van Tyrus en Sidon,

WILLIBRORD

Samen met hen daalde Hij af, maar bleef staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel het joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon;

18
CANISIUS

die gekomen waren, om Hem te horen en van hun kwalen genezen te worden. Allen, die door onreine geesten werden gekweld, werden genezen.

WILLIBRORD

zij waren gekomen om Hem te horen en van hun kwalen genezen te worden. En die gekweld werden door onreine geesten vonden genezing.

19
CANISIUS

En al het volk zocht Hem aan te raken; want er ging een kracht van Hem uit, die allen genas.

WILLIBRORD

Heel die menigte deed pogingen Hem aan te raken, want er ging van Hem een kracht uit die allen genas.

20
CANISIUS

Nu sloeg Hij zijn ogen op naar zijn leerlingen, en sprak: Zalig gij armen; want aan u behoort het koninkrijk Gods.

WILLIBRORD

Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan en sprak: 'Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods.

21
CANISIUS

Zalig gij, die thans honger lijdt; want gij zult worden verzadigd. Zalig gij, die nu weent; want gij zult lachen.

WILLIBRORD

Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Zalig die nu weent, want gij zult lachen.

22
CANISIUS

Zalig zijt gij, wanneer de mensen u haten, u om den Mensenzoon uitbannen en honen, en smaad werpen op uw naam.

WILLIBRORD

Zalig zijt gij, wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten, wanneer zij u uitstoten, u beschimpen en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks.

23
CANISIUS

Verheugt u op die dag en jubelt; zie, uw loon is groot in de hemel. Want zó hebben hun vaders de profeten behandeld.

WILLIBRORD

Als die dag komt, spring dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de hemel. Op dezelfde manier behandelden hun voorvaderen de profeten.

24
CANISIUS

Maar wee u, rijken; want gij hebt uw troost al ontvangen.

WILLIBRORD

Maar wee u, rijken, want wat u vertroost, hebt ge al ontvangen.

25
CANISIUS

Wee u, die thans zijt verzadigd; want gij zult honger lijden. Wee u, die nu lacht; want gij zult treuren en wenen.

WILLIBRORD

Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden. Wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen.

26
CANISIUS

Wee u, wanneer alle mensen u prijzen; want zó hebben hun vaders met de valse profeten gedaan.

WILLIBRORD

Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken, want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten.

27
CANISIUS

Maar Ik zeg tot u, die naar Mij luistert: Bemint uw vijanden; doet wel aan die u haten;

WILLIBRORD

Tot u die naar Mij luistert zeg Ik: Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten,

28
CANISIUS

zegent die u vloeken; bidt voor wie u lasteren.

WILLIBRORD

zegent hen die u vervloeken en bidt voor hen die u mishandelen.

29
CANISIUS

Wie u op de ene wang slaat, keer hem ook de andere toe; en wie u van de mantel berooft, weiger hem ook het onderkleed niet.

WILLIBRORD

Als iemand u op de ene wang slaat, keert hem ook de andere toe; en als iemand uw bovenkleed van u afneemt, belet hem niet ook uw onderkleed te nemen.

30
CANISIUS

Geef aan ieder die iets van u vraagt, en eis het uwe niet terug van hem, die het neemt.

WILLIBRORD

Geeft aan ieder die u iets vraagt, en als iemand wegneemt wat u toebehoort, eist het niet terug.

31
CANISIUS

En zoals ge wilt, dat de mensen u doen, doet het ook aan hen.

WILLIBRORD

Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij het hun doen.

32
CANISIUS

Als gij bemint die u liefhebben, wat voor verdienste hebt gij dan wel? Want ook de

WILLIBRORD

Als gij bemint wie u beminnen wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben.

33
CANISIUS

Als gij weldoet aan hen die u weldoen, wat voor verdienste hebt gij dan wel? De zondaars

WILLIBRORD

Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Dat doen de zondaars ook.

34
CANISIUS

En als gij leent aan hen, van wie gij hoopt iets terug te krijgen, wat voor verdienste hebt gij dan wel? Ook de zondaars lenen aan zondaars, om evenveel terug te krijgen.

WILLIBRORD

Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars lenen aan zondaars met de bedoeling evenveel terug te krijgen.

35
CANISIUS

Neen, hebt uw vijanden lief, doet wel en leent uit, zonder er iets voor terug te hopen; dan zal uw loon groot zijn, en zult gij kinderen zijn van den Allerhoogste. Hij is goedertieren, zelfs voor de ondankbaren en bozen.

WILLIBRORD

Neen, bemint uw vijanden, doet goed en leent uit zonder erop te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten.

36
CANISIUS

Weest dus barmhartig, zoals ook uw Vader barmhartig is.

WILLIBRORD

Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is.

37
CANISIUS

Oordeelt niet, en gij zult niet worden geoordeeld. Vonnist niet, en gij zult niet worden gevonnist. Spreekt vrij, en gij zult vrijgesproken worden.

WILLIBRORD

Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden; veroordeelt niet, dat zult ge niet veroordeeld worden; spreekt vrij en ge zult vrijgesproken worden.

38
CANISIUS

Geeft, en u zal worden gegeven: een goede, volgestampte, geschudde en overlopende maat zal u in de schoot worden gestort. Want met de maat, waarmee ge meet, zal ook u worden gemeten.

WILLIBRORD

Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten. De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken.'

39
CANISIUS

Hij zei hun ook een gelijkenis. Kan een blinde een blinde leiden? Vallen dan beiden

WILLIBRORD

Hij hield hun ook een gelijkenis voor: 'Kan soms de ene blinde de andere leiden? Vallen dan niet beiden in de kuil?

40
CANISIUS

Geen leerling staat boven den leraar; slechts de goedgevormde leerling zal als zijn leraar zijn.

WILLIBRORD

De leerling staat niet boven zijn meester; maar zal hij ten volle gevormd zijn als hij gelijk is zijn meester.

41
CANISIUS

Hoe ziet ge de splinter in het oog van uw broeder, en de balk in uw eigen oog ziet ge niet?

WILLIBRORD

Waarom kijkt ge naar de splinter in het oog van uw broeder en slaat ge geen acht op de balk in uw eigen oog?

42
CANISIUS

Of hoe kunt ge tot uw broeder zeggen: Broeder, laat mij de splinter trekken uit uw ogen, en de balk in uw eigen oog ziet ge niet? Huichelaar, trek eerst de balk uit

WILLIBRORD

Hoe kunt ge tot uw broeder zeggen: Broeder, laat mij de splinter uit uw oog halen, terwijl ge de balk in uw eigen oog niet opmerkt? Huichelaar, haal eerst die balk uit uw eigen oog, en dan zult ge scherp genoeg zien om de splinter te kunnen verwijderen die in het oog van uw broeder zit.

43
CANISIUS

Neen, er is geen goede boom, die slechte vruchten draagt; geen slechte boom, die goede vruchten draagt.

WILLIBRORD

Er bestaat geen goede boom die zieke vruchten voortbrengt en evenmin een zieke boom die goede vruchten voortbrengt.

44
CANISIUS

Want iedere boom wordt aan zijn vruchten gekend; van doornen plukt men geen vijgen, en van een braambos snijdt men geen druiven.

WILLIBRORD

Iedere boom immers wordt gekend aan zijn vruchten; men plukt geen vijgen van dorens, men oogst geen druiven van een braamstruik.

45
CANISIUS

De goede mens brengt het goede voort uit de goede schat van zijn hart; maar de slechte mens brengt uit de slechte schat het slechte voort. Want de mond spreekt, waar het hart vol van is.

WILLIBRORD

Een goed mens brengt uit de schat van goedheid in zijn hart het goede tevoorschijn, maar een slechte uit zijn schat van slechtheid het slechte; want zijn mond spreekt waar zijn hart van overloopt.

46
CANISIUS

Waarom noemt gij Mij Heer, Heer; en gij doet niet wat Ik zeg?

WILLIBRORD

Waarom toch noemt gij Mij: Heer, Heer! als ge niet doet wat Ik zeg?

47
CANISIUS

Wie tot Mij komt en mijn woorden hoort, maar zich er ook naar gedraagt. Ik zal u tonen aan wien hij gelijk is.

WILLIBRORD

Ieder die tot Mij komt, naar mijn woorden luistert en ernaar handelt, Ik zal u duidelijk maken op wie hij gelijkt.

48
CANISIUS

Hij is gelijk aan een man, die een huis wilde bouwen, die graven en uitdiepen bleef, en de grondslag legde op de rots. Toen er nu een stortvloed kwam, beukte de stroom tegen dit huis; maar hij kon het niet doen wankelen, want het was stevig gebouwd.

WILLIBRORD

Hij gelijkt op de man die bij het bouwen van zijn huis diep had gegraven en het fundament had gelegd op de rotsgrond. Toen de stortvloed kwam, beukte de storm op dat huis, maar had niet de kracht om het te doen wankelen, omdat het zo goed gebouwd was.

49
CANISIUS

Maar wie hoort, en er niet naar handelt, is gelijk aan een man, die een huis zonder grondslag bouwde, boven op de grond. De stroom beukte er tegen aan; het huis viel aanstonds in, en werd geheel verwoest.

WILLIBRORD

Wie luistert maar niet doet, gelijkt op de man die zijn huis op de grond bouwde zonder fundering, de storm beukte erop en ogenblikkelijk stortte het is en de verwoesting van dat huis was volkomen.'