Klaagliederen 5
Petrus Canisius Vertaling (CANISIUS)
Gedenk toch, Jahweh, wat wij verduren, Zie toe, en aanschouw onze smaad:
Ons erfdeel is aan anderen vervallen, Onze huizen aan vreemden.
Wezen zijn wij, vaderloos, Als weduwen zijn onze moeders;
Ons water drinken wij voor geld, Wij moeten ons eigen hout betalen.
Voortgezweept, met het juk om de hals, Uitgeput, maar men gunt ons geen rust!
Naar Egypte steken wij de handen uit, Naar Assjoer om brood!
Onze vaderen hebben gezondigd: zij zijn niet meer, Wij dragen hun schuld:
Slaven zijn onze heersers, En niemand, die ons uit hun handen verlost.
Met gevaar voor ons leven halen wij brood, Voor het dreigende zwaard der woestijn;
Onze huid is heet als een oven, Door de koorts van de honger.
De vrouwen worden in Sion onteerd, De maagden in de steden van Juda;
Vorsten door hen opgehangen, Geen oudsten gespaard.
De jongens moeten de molensteen torsen, De knapen bezwijken onder het hout;
Geen grijsaards meer in de poorten, Geen jonge mannen meer met hun lier.
Geen blijdschap meer voor ons hart, Onze reidans veranderd in rouw,
Gevallen de kroon van ons hoofd: Wee onzer, wij hebben gezondigd!
Hierom is ons hart verslagen, Staan onze ogen zo dof:
Om de Sionsberg, die ligt verlaten, Waar enkel jakhalzen lopen.
Maar Gij zetelt in eeuwigheid, Jahweh; Uw troon van geslacht tot geslacht!
Waarom zoudt Gij ons dan altijd vergeten, Ten einde toe ons verlaten?
Ach Jahweh, breng ons tot U terug: wij willen bekeren; Maak onze dagen weer als voorheen!
Neen, Gij hebt ons niet voor immer verworpen, Gij blijft op ons niet zo hevig verbolgen!
maar den Heer van de hemel getrotseerd; men heeft u de vaten van zijn tempel gebracht, en gij hebt er met uw hof, uw vrouwen en bijvrouwen, wijn uit gedronken; gij hebt goden verheerlijkt van zilver en goud, van koper en ijzer, van hout en van steen, die niet zien, niet horen, niet kennen; maar gij hebt den God niet vereerd, in wiens hand uw adem ligt en heel uw lot.
Daarom heeft Hij die hand gezonden, en dit schrift laten tekenen.
Dit is het, wat er getekend staat: Mene, tekel oeparsin.
En dit is de uitleg er van. Mene: "geteld" heeft God uw koningschap, en er een eind
Tekel: "gewogen" zijt gij op de weegschaal, maar gij zijt te licht bevonden.
Peres: "losgescheurd" is uw rijk, en aan de Meden en Perzen gegeven.
Toen werd Daniël op bevel van Belsjassar met purper bekleed, met een gouden keten om zijn hals, en werd hij uitgeroepen tot derde heerser in het rijk.
Maar in diezelfde nacht werd Belsjassar, de koning der Chaldeën, gedood;
en Darius, de Mediër, nam het rijk in bezit, toen hij twee en zestig jaar oud was.