Klaagliederen 1

Alle 2 beschikbare vertalingen

1
CANISIUS

Ach, hoe eenzaam zit ze neer De eens zo volkrijke stad; Hoe blijft ze als weduwe achter De machtige onder de volken, En moet de vorstin der landouwen Slavendienst doen

WILLIBRORD

Ach, hoe eenzaam is de volkrijke stad. De heerseres over de volken is nu een weduwe, de vorstin der gewesten nu onderhorig.

2
CANISIUS

De hele nacht weent ze en snikt ze, Stromen de tranen over haar wangen. Niemand troost haar Van al haar minnaars; Al haar vrienden werden haar ontrouw, En zijn nu haar vijand.

WILLIBRORD

Luidop schreit zij, iedere nacht, over haar wangen stromen de tranen. Geen van haar minnaars komt haar nog troosten; ontrouw werden alle vrienden nu haar vijanden.

3
CANISIUS

Ontvolkt is Juda door ellende En harde dienst; Onder de heidenen moet het wonen, Maar vindt geen rust. Al zijn vervolgers haalden het in, Van angsten omringd.

WILLIBRORD

Geknecht en verdrukt leeft Juda verbannen onder de volken, het vindt geen rust, door de vervolgers achterhaald en in het nauw gedreven.

4
CANISIUS

De wegen van Sion treuren, Want niemand trekt op naar het feest; Al haar poorten liggen in puin, Haar priesters zuchten, Haar maagden jammeren, Zelf is zij bitter bedroefd.

WILLIBRORD

Hoe troosteloos zijn de wegen naar Sion, geen feestgangers komen er meer; de poorten liggen in puin, de priesters klagen, de meisjes treuren: rampzalig is de stad.

5
CANISIUS

Haar verdrukkers zegepralen, Haar haters juichen, Want Jahweh heeft haar in jammer gestort Om haar talloze zonden; Haar kinderen moesten in ballingschap, Voor hun vijanden uit.

WILLIBRORD

De overheersers zijn gelukkig: de stad is in hun macht. Om haar vele misdaden heeft Jahwe haar geslagen. De kinderen gaan gevangen voor de vijand uit.

6
CANISIUS

Verdwenen voor de dochter van Sion Al haar glorie! Haar vorsten als rammen, Die geen weideplaats vinden, Lopen uitgeput, Voor den drijver uit.

WILLIBRORD

De trots van Sion is uit haar verdwenen. Als herten zonder voedsel zijn haar edelen: uitgeput gaan ze voor de jagers uit.

7
CANISIUS

Nog altijd denkt Jerusalem terug Aan haar tijd van ellende en nood: Toen haar bevolking viel door de hand van den vijand, En niemand haar hielp; Toen de verdrukkers met een grijnslach Haar verwoesting aanschouwden.

WILLIBRORD

Jeruzalem blijft denken aan de rampen van de verbanning en de rijkdom van vroeger. Het zwaard van de vijand velde de bewoners, door niemand gesteund, bespot in hun ondergang.

8
CANISIUS

Gezondigd, zwaar heeft Jerusalem gezondigd, Daarom is ze onrein als een vrouw in haar stonden; Verachten haar allen, die haar vroeger vereerden, Nu zij haar naaktheid aanschouwen; Daarom blijft ze altijd maar zuchten, Met afgewend gelaat.

WILLIBRORD

Om haar zonden werd Jeruzalem een mikpunt van spot. Haar vereerders zagen haar naakt, nu verachten ze haar. Ze zucht daaronder en wendt zich af.

9
CANISIUS

De onreinheid hangt aan haar slippen: Nooit had ze zoo’n einde voorzien. Peilloos

WILLIBRORD

Haar kleed is besmeurd, aan deze afloop had zij nooit gedacht. Hoe diep is ze gezonken; niemand die haar troost. `Jahwe, hoe ellendig ben ik, de vijand triomfeert.'

10
CANISIUS

De vijand heeft zijn hand gelegd Op alles wat haar dierbaar was; Ja, ze heeft het moeten aanschouwen, Dat heidenen binnen haar heiligdom trokken, Ofschoon Gij hun hadt verboden, In uw gemeente te komen.

WILLIBRORD

De vijand legde beslag op haar rijkdommen; de heidenen zag zij haar heiligdom binnendringen, al had Gij hen de toegang daartoe ontzegd.

11
CANISIUS

Heel haar bevolking loopt zuchtend Te zoeken naar brood; Hun schatten geven ze weg voor spijs, Om het leven te rekken. Ach Jahweh, blik neer en zie toe, Hoe diep vernederd ik ben!

WILLIBRORD

Haar bewoners zuchten en zoeken naar voedsel. Zij ruilen hun schatten voor eten om weer op krachten te komen. `Jahwe, zie toch, ze spotten met mij.'

12
CANISIUS

Wee! Gij allen, die mij voorbijgaat, Schouwt rond en ziet toe, Of er een smart is gelijk aan de smart, Die mij overstelpt, Waarin Jahweh mij heeft gedompeld, Op de dag van zijn ziedende toorn!

WILLIBRORD

Allen die voorbij komt, zie het lijden dat ik moet dragen, dat Jahwe mij aandeed op de dag van zijn toorn, zie, wie heeft ooit zo geleden.

13
CANISIUS

Uit de hoge heeft Hij een vuur geslingerd In het diepst van mijn gebeente; Hij heeft een net voor mijn voeten gespannen, Mij achterover gestort; Mij tot vertwijfeling gebracht, Immerdoor in ellende.

WILLIBRORD

Uit de hemel slingerde Hij zijn bliksem die door merg en been ging. Hij spande een net voor mijn voeten, en dreef mij terug. Eenzaam maakte Hij mij, doodziek, iedere dag.

14
CANISIUS

Zwaar drukt mij het juk van mijn zonden, Dat Hij met eigen hand heeft gestrengeld; Het is neergelegd op mijn nek, Mijn krachten heeft het gebroken. Ja, de Heer heeft mij in handen geleverd, Waaronder ik niet overeind kan komen.

WILLIBRORD

Zwaar weegt het juk van mijn zonden dat zijn hand mij oplegt; het drukt op mijn nek, mijn kracht is gebroken. Hij leverde mij uit aan machten, voor mij onweerstaanbaar.

15
CANISIUS

Al mijn dapperen heeft de Heer Uit mijn midden gevaagd; Hij heeft tegen mij een bende ontboden, Om mijn jonge mannen te breken: De Heer heeft de wijnpers getreden Voor de jonkvrouw, de dochter van Juda.

WILLIBRORD

Alle dapperen heeft de Heer uit de stad verdreven. Op een tijd door Hem zelf bepaald heeft Hij de elite vernietigd. Heel Juda heeft de Heer in de wijnpers getreden.

16
CANISIUS

Daarom ween ik immerdoor, En stromen mijn ogen van tranen. Neen, geen trooster voor mij, Die mij opbeurt; Mijn zonen zijn met ontzetting geslagen, Want de vijand heeft de zege behaald.

WILLIBRORD

Dus kan ik alleen maar schreien, beken van tranen storten mijn ogen; troost en hulp is ver te zoeken. Mijn kinderen zijn verweesd, de vijand heerst over hen.

17
CANISIUS

Sion breidt haar handen uit, Maar ze heeft niemand die troost. Jahweh heeft tegen Jakob van alle kant Zijn verdrukkers ontboden; Jerusalem is in hun kring Onrein als een vrouw in haar stonden.

WILLIBRORD

Sion strekte de handen, niemand kwam haar troosten. De vijanden in de omgeving riep Jahwe op tegen Jakob. Van hen kan Jeruzalem slechts bespotting verwachten.

18
CANISIUS

En toch is Jahweh rechtvaardig, Want ik had zijn bevel getrotseerd! Hoort dan allen, gij volken, En aanschouwt mijn smart: Mijn jonge dochters en mannen Moesten in ballingschap.

WILLIBRORD

Toch staat Jahwe in zijn recht, ik kwam tegen Hem in verzet. Volkeren, hoor, zie hoe ik lijd: gevangen zijn weggevoerd jongens en meisjes.

19
CANISIUS

Ik riep om mijn minnaars, Maar ze lieten mij staan; Mijn priesters en oudsten Versmachtten in de stad, Op zoek naar voedsel, Om het leven te rekken.

WILLIBRORD

Ik heb om mijn minnaars geroepen, ze lieten mij in de steek. De priesters en de oudsten zochten de stad af naar eten om in leven te blijven, omkomend van honger.

20
CANISIUS

Ach Jahweh, zie toch hoe bang het mij is, Hoe het stormt in mijn borst. Mijn hart krimpt ineen in mijn boezem, Want ik ben opstandig geweest: Buiten werd ik kinderloos door het zwaard, Binnenshuis door de dood.

WILLIBRORD

Jahwe, zie mijn ellende: hoe branden mijn ingewanden, binnen mij keert zich mijn hart, want hardnekkig was mijn verzet. Buiten rooft het zwaard mijn kinderen, binnen woedt de dood.

21
CANISIUS

Men hoort, hoe ik zucht, Maar niemand die troost. Neen, als mijn vijanden van mijn ongeluk horen, Verheugen zich allen, dat Gij het mij hebt berokkend. Laat komen de dag der vergelding, Waarop zij mijn lot zullen delen!

WILLIBRORD

Mijn vijanden horen mij zuchten, niemand is er die mij troost. Toen zij van mijn ongeluk hoorden, juichten ze toe wat Gij deedt. Dit is de dag door U bepaald; ditzelfde lot treffe hen!

22
CANISIUS

Laat al hun boosheid Voor uw aangezicht treden; Doe hun, zoals Gij met mij hebt gedaan. Om al mijn zonden! Ach, ontelbaar blijven mijn zuchten, Mijn hart doet zo wee!

WILLIBRORD

Sla ook acht op hun boosheid en doe ook met hen wat gij om al mijn zonden met mij hebt gedaan. Zo vaak moet ik zuchten, mijn hart is doodziek.

23
CANISIUS

onder het gewelf waren hun vleugels recht met elkander verbonden, en elk had er nog twee, om hun lijven te bedekken.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

24
CANISIUS

Als ze zich bewogen, hoorde ik het geklapper van hun vleugels als het ruisen van vele wateren, als de stem van den Almachtige, en als het gedreun van een leger; als ze stilstonden, lieten ze hun vleugels neer.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

25
CANISIUS

En er klonk een stem van boven het gewelf, dat op hun hoofden rustte.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

26
CANISIUS

Boven het gewelf, dat op hun hoofden rustte, was iets dat er uitzag als saffiersteen: het had de vorm van een troon. En boven wat op een troon geleek, bevond zich een gestalte, die er uitzag als een mens.

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

27
CANISIUS

Boven hetgeen op zijn heupen geleek zag ik het blinken als glanzend metaal, als vuur waar een scherm omheen staat; en onder hetgeen op zijn heupen geleek zag ik iets, dat met vuur overeenkwam. Er hing een glans omheen;

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling

28
CANISIUS

en die glans daaromheen geleek op de boog, die op een regendag in de wolken staat. Zo zag ik de gedaante van Jahweh’s heerlijkheid. En toen ik ze zag, viel ik plat ter

WILLIBRORD

Niet beschikbaar in deze vertaling